27 aug 2024
Verzekeringsfraude rechtvaardigt registratie persoonsgegevens in het EVR
Hof Arnhem-Leeuwarden 27 augustus, IT 4622; ECLI:NL:GHARL:2024:5458 (Appellante tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V.). Deze zaak betreft een schadeclaim van appellante tegen Achema, een inboedelverzekeraar, in verband met diefstal met braak. Na een onderzoek heeft Achmea aan appellante laten weten iedere verzekeringsuitkering te weigeren en de gegevens van appellante in het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR) te registreren voor de duur van acht jaar, wegens opzettelijke misleiding door appellante. Appellante heeft vervolgens bij de kantonrechter gevorderd dat Achmea wordt veroordeeld tot uitkering van de verzekering inclusief wettelijke rente. Bovendien vordert appellante dat haar gegevens uit het EVR worden gehaald. De kantonrechter wijst de vorderingen af. Appellante gaat in hoger beroep met de bedoeling dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Het hof concludeert dat appellante verzekeringsfraude heeft gepleegd. Appellante heeft Achmea namelijk onjuist voorgelicht en haar verklaring telkens gewijzigd zonder logische verklaring. Zij heeft haar mededelingsplicht geschonden met de onmiskenbare bedoeling om een hogere uitkering te ontvangen. Haar recht op uitkering komt dan ook te vervallen. Wat betreft de verwerking van de gegevens van appellante in het EVR, oordeelt het hof dat de vastgestelde verzekeringsfraude hiervoor voldoende basis biedt. Appellante motiveert onvoldoende waarom dat anders zou moeten zijn en mede hierom ziet het hof geen reden om af te wijken van de door Achmea vastgestelde duur van acht jaar.
3.13 Dit neemt niet weg dat om een andere reden wel is voldaan aan criterium b. Er staat immers, om de redenen hiervoor genoemd in onderdelen 3.5 tot en met 3.9., wel in voldoende mate vast dat [appellante] zich schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude onder criterium a. Bij de vastlegging van haar gegevens moet dan het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen, aldus criterium c. Volgens Achmea is in dit geval een registratie voor de duur van acht jaar proportioneel. In haar brief van 31 december 2021 heeft Achmea hierover toegelicht dat ze bij het bepalen van de duur onder meer rekening heeft gehouden met de ernst van de fraude en de omstandigheid dat sprake is van een valse aangifte. Het argument van [appellante] dat geen sprake is van opzet tot misleiding of fraude, gaat gelet op wat hiervoor is overwogen niet op. Dit argument kan daarom niet tot verwijdering uit het EVR leiden. Hoewel dat op haar weg lag, heeft [appellante] tegenover die fraude geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die verwijdering of een verkorting onder de 8 jaar rechtvaardigen. Ook heeft [appellante] geen argumenten aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat niet aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan. Uiteindelijk kan grief 2 dus toch niet tot een andere beslissing leiden.