Gepubliceerd op vrijdag 4 november 2022
IT 4136
Rechtbank Den Haag ||
25 okt 2022
Rechtbank Den Haag 25 okt 2022, IT 4136; ECLI:NL:RBDHA:2022:11165 (Eisers tegen gedaagden), https://itenrecht.nl/artikelen/uitlatingen-in-whatsapp-groep-niet-onrechtmatig

Uitlatingen in Whatsapp groep niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Den Haag 25 oktober 2022, IT 4136; ECLI:NL:RBDHA:2022:11165 (eisers tegen gedaagden) Op 23 februari 2022 heeft gedaagde 2 een aannemingsovereenkomst gesloten met eisers, uit hoofde waarvan eisers dakkapellen zou plaatsen aan de voor- en achterzijde van zijn woning. Gedaagde 1 heeft op 21 juni 2022 een aannemingsovereenkomst met eisers gesloten voor het realiseren van een uitbouw van de woonkamer van haar woning. Gedaagden zijn niet tevreden over de samenwerking en hebben op respectievelijk 20 september 2022 en 26 september 2022 bij de politie aangifte van oplichting/fraude tegen eisers gedaan. Gedaagden hebben de aannemingsovereenkomst met eisers op respectievelijk 21 september 2022 en 25 augustus 2022 ontbonden. Er is daarna een WhatsAppgroep opgericht waarin allerlei uitlatingen over eisers gedaan zijn. Eisers vorderen gedaagden te gebieden om met onmiddellijke ingang het doen van onrechtmatige uitlatingen over de B.V. , meer in het bijzonder de uitlating dat zij oplichters zijn. De voorzieningenrechter wijst de vordering af omdat niet is gebleken dat gedaagden door middel van de Whatsappgroep berichten over oplichting of fraude geopenbaard hebben met als doel om eisers schade te berokkenen en evenmin dat zij door middel van die berichten klanten van eisers ertoe hebben aangespoord om de met eisers gesloten overeenkomst te ontbinden. 

4.4. Volgens [eisers] hebben gedaagden, althans [gedaagde 1] of [gedaagde 2] , zich schuldig gemaakt aan het doen van onrechtmatige uitlatingen over [eisers] in de Whatsappgroep, op een ander online platform en op de bedrijfspagina van Google, meer in het bijzonder door [eisers] / [eiser 2] een oplichter te noemen en door klanten van [eisers] ertoe te bewegen om aangifte tegen [eisers] te doen. In de dagvaarding heeft [eisers] daarvan voorbeelden genoemd, die hiervoor onder de feiten (in 2.6. tot en met 2.9. en in 2.11.) zijn weergegeven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] met die voorbeelden, maar ook overigens, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagden zich onrechtmatig over [eisers] hebben uitgelaten. Hoewel aan [eisers] moet worden toegegeven dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] [eisers] in hun berichten/gesprekken binnen de Whatsappgroep heeft/hebben geassocieerd met oplichting of fraude, betekent dit niet zonder meer dat deze uitlatingen onrechtmatig zijn jegens [eisers] . De Whatsappgroep is immers een besloten groep, zodat alleen de leden van de Whatsappgroep kennis kunnen nemen van de daarin gedeelde berichten, en het staat de leden van deze besloten groep vrij om binnen die groep ervaringen en meningen met elkaar te delen. Anders dan [eisers] heeft gesteld is niet gebleken dat gedaagden door middel van de Whatsappgroep berichten over oplichting of fraude geopenbaard hebben met als doel om [eisers] schade te berokkenen en evenmin dat zij door middel van die berichten klanten van [eisers] ertoe hebben aangespoord om de met [eisers] gesloten overeenkomst te ontbinden. De in de Whatsappgroep gedeelde berichten zijn daarom in zoverre niet onrechtmatig jegens [eisers] .

4.5. Ook het bericht van [gedaagde 1] op het bedrijfsprofiel van [eisers] (zie 2.11.) en het bericht van [gedaagde 2] op een online platform (zie 2.8.) rechtvaardigen in de gegeven omstandigheden naar voorlopig oordeel niet de conclusie dat het recht van [eisers] om verschoond te blijven van negatieve uitlatingen moet prevaleren boven het recht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om hun mening te uiten. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat gedaagden online nog meer/andere uitlatingen met betrekking tot [eisers] hebben gedaan, terwijl zij bovendien ter zitting hebben toegezegd zich in de toekomst van het doen van (negatieve) uitlatingen met betrekking tot [eisers] zullen onthouden.

4.6. Voor zover er in de Whatsappgroep berichten zijn gedeeld over het doen van aangifte tegen [eisers] , is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarmee weliswaar de mogelijkheid van het doen van aangifte aan anderen in overweging is gegeven, maar dat genoegzaam is gebleken dat dit vooral bedoeld was om de kans te vergroten om zich op [eisers] te kunnen verhalen en (een deel van) de reeds betaalde aanneemsom terug te kunnen krijgen. [gedaagde 1] heeft dit doel ook toegelicht in de in de Whatsappgroep gedeelde voicemessage (zie 2.7.). In aanmerking genomen de vertraging die inmiddels was ontstaan bij de uitvoering van de werkzaamheden waartoe [eisers] zich had verplicht, die overigens ook door [eisers] is erkend, acht de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk en in ieder geval niet onrechtmatig dat gedaagden om dat doel te bereiken anderen hebben gewezen op de mogelijkheid van het doen van aangifte tegen [eisers] . Dat andere leden van de Whatsappgroep door [gedaagde 1] of [gedaagde 2] feitelijk tot het doen van aangifte zijn bewogen, zoals [eisers] heeft gesuggereerd, is in ieder geval niet aannemelijk geworden.