Gepubliceerd op donderdag 10 november 2022
IT 4144
Rechtbank Den Haag ||
1 jan 1970
Rechtbank Den Haag 1 jan 1970, IT 4144; ECLI:NL:RBDHA:2022:11521 (verzoekster tegen Stichting), https://itenrecht.nl/artikelen/stichting-moet-inzage-in-persoonsgegevens-verzoekster-verstrekken

Stichting moet inzage in persoonsgegevens verzoekster verstrekken

Rechtbank Den Haag 29 september 2022, IT 4144; ECLI:NL:RBDHA:2022:11521 (verzoekster tegen Stichting) De Stichting is een woningcorporatie en verhuurt woningen in de sociale sector. Verzoekster huurt een appartement in één van de door de Stichting beheerde wooncomplexen. Er is sprake van een gespannen relatie tussen verzoekster en enkele van haar medebewoners, waarbij over- en weer klachten zijn gemeld bij de Stichting . Verzoekster verlangt dat zij door de Stichting als ‘urgente’ woningzoekende wordt aangemerkt, zodat zij met prioriteit een nieuwe sociale huurwoning kan vinden. De Stichting heeft hierbij persoonsgegevens verwerkt, onder meer in correspondentie met de GGZ en GGD. Verzoekster heeft de Stichting verzocht om inzage in de persoonsgegevens die de Stichting van haar heeft verwerkt. De Stichting heeft geen volledig overzicht gegeven. Verzoekster verzoekt dan ook de Stichting te veroordelen dat alsnog te doen. De rechtbank veroordeelt de Stichting om verzoekster een kopie te verstrekken de verwerkte persoonsgegevens

4.9. Hoewel [de Stichting] met klem heeft weersproken dat er interne verslagen of notities zijn die betrekking hebben op [verzoekster01] en dat in het kleine team van [de Stichting] alleen mondeling overleg wordt gevoerd, heeft zij wel een interne e-mail gedeeld met [verzoekster01] , waarin twee medewerkers elkaar informeren over [verzoekster01] wens om een urgentieverklaring te bemachtigen. Deze e-mail heeft [verzoekster01] overgelegd als productie 3B. Gelet hierop valt niet uit te sluiten is dat er meer interne stukken zijn waarin medewerkers overleg hebben gepleegd over de situatie van [verzoekster01] en daarin dus persoonsgegevens van [verzoekster01] hebben verwerkt. Om die reden zal [de Stichting] worden veroordeeld tot het verschaffen van inzage en kopie van de persoonsgegevens die in interne stukken zijn verwerkt. Hierbij wordt – ten overvloede – overwogen dat [de Stichting] niet volledige inzage in de stukken hoeft te verschaffen, maar dient zij voldoende informatie te verstrekken zodat voor [verzoekster01] duidelijk is binnen welke context de persoonsgegevens zijn gedeeld.

4.12. Niet door [de Stichting] weersproken is dat er klachten over door [verzoekster01] veroorzaakte overlast zijn geregistreerd bij [de Stichting] en dat [de Stichting] hiervan niet afzonderlijk inzage heeft gegeven. Hoewel het inzagerecht zich weliswaar uitstrekt tot de beschrijving van de feitelijke gedragingen van [verzoekster01] , wordt op deze plaats overwogen dat de verwerkingsverantwoordelijke zich wel dient te bekommeren om de privacy van de persoon die de klacht heeft geuit en, mogelijk, de werknemer die de klacht heeft geregistreerd. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 15 lid 4 AVG. Dat betekent dat een op die privacy gerichte beperking op het inzagerecht door [verzoekster01] aanvaard zal moeten worden. [verzoekster01] heeft dus niet het recht te vernemen wie over haar een melding heeft laten registreren.

4.16. Ten aanzien van correspondentie tussen [de Stichting] en de GGZ en de GGD heeft [verzoekster01] gesteld dat het overzicht van [de Stichting] over het aantal contacten, de inhoud van de verstrekte informatie en de achtergrond daarvan onvolledig is geweest. [de Stichting] heeft in dit verband voorafgaand dit verzoekschrift nog wel heeft twee e-mails (deels weggelakt) verstrekt, die [verzoekster01] als productie 2C heeft overgelegd (zie punt 2.6). De rechtbank constateert dat er bijna volledige stukken zijn overgelegd, zodat niet valt in te zien dat [de Stichting] onvolledige inzage heeft gegeven in de categorieën van persoonsgegevens die zij van [verzoekster01] heeft verwerkt. [verzoekster01] heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat [de Stichting] wat betreft schriftelijke correspondentie onvolledig is geweest in de opsomming van contacten met de GGZ of GGD.

4.17. Dit is anders ten aanzien van de stelling van [verzoekster01] dat [de Stichting] onvolledig is geweest in de opsomming van telefonisch contact met deze partijen. Ter zitting heeft [verzoekster01] namelijk gesteld dat een medewerker van [de Stichting] haar vertelde dat hij had vernomen dat [verzoekster01] in een GGZ-instelling heeft verbleven. Dit heeft [de Stichting] niet weersproken. De rechtbank veroordeelt [de Stichting] daarom tot inzage van persoonsgegevens in deze contacten, voor zover daar verwerking heeft plaatsgevonden. In dat verband wordt overwogen dat het verstrekken van persoonsgegevens door [de Stichting] aan derden een verwerking oplevert, maar dat het ongevraagd telefonisch ontvangen van persoonsgegevens door [de Stichting] geen verwerking oplevert (zie artikel 4 lid 2 AVG), omdat niet kan worden gesproken van ‘verzameling’. Dat laatste is weer anders indien de ontvangen persoonsgegevens op enige wijze zijn opgeslagen.

4.18. Ten slotte heeft [verzoekster01] aannemelijk gemaakt dat [de Stichting] onvolledige inzage heeft geboden van verwerkte persoonsgegevens in correspondentie tussen [de Stichting] en hulpinstantie ‘Meldpunt Zorg en Overlast’. [verzoekster01] heeft ter zitting onbestreden verklaard dat zij van die instantie heeft vernomen dat deze telefonisch persoonsgegevens over [verzoekster01] heeft ontvangen van [de Stichting] . Het delen van persoonsgegevens met derden – ook al is dat telefonisch – valt te kwalificeren als een verwerking en daarom is [de Stichting] op dit onderdeel onvolledig geweest met haar inzage.