7 dec 2017
Stelling dat overeenkomst tot mining van cryptovalute mocht worden opgeschort onvoldoende onderbouwd
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 7 december 2017, IT 2476; ECLI:NL:RBMNE:2017:6646 (Mining cryptovaluta) Cryptovaluta. Eiser exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met het produceren (minen) van cryptovaluta. Eiser heeft twintig mining-computers in het datacentrum van gedaagde gekocht. Partijen zijn mondeling overeengekomen dat gedaagde een commissie ontvangt van 10% van de door de computers van eiser geminede Ethers. De Ethers komen in eerste instantie in de wallet van gedaagde, die ze wekelijks na aftrek van de commissie naar eiser overmaakt. Na 22 september 2017 heeft gedaagde geen Ethers meer overgemaakt. Gedaagde laat weten dat in de periode hierna nog 39,6821 Ethers zijn gemined. Op 4 oktober 2017 sluit gedaagde alle computers van eiser af van haar netwerk. Gedaagde stelt dat per abuis te veel Ethers aan eiser zijn uitgekeerd en zij daarom een beroep doet op verrekening en opschorting. Gedaagde kan haar stelling niet onderbouwen en de vordering van eiser tot afgifte van de mining-computers wordt toegewezen.
4.4. Gelet op het voorgaande alsmede het bepaalde in artikel 150 Rv is het aan [gedaagde ] om haar stelling dat zij teveel Ethers heeft overgemaakt aan [eiser] te onderbouwen. [gedaagde ] heeft allereerst aangevoerd dat het zeer ingewikkeld is om de precieze aantallen geminede Ethers te achterhalen. Volgens [gedaagde ] is het voor [eiser] gemakkelijker om inzichtelijk te maken hoeveel Ethers zij heeft overgemaakt aan haar klanten. [gedaagde ] heeft in dat verband aangevoerd dat het de afspraak was dat [eiser] 25% commissie zou inhouden op de door haar van [gedaagde ] ontvangen Ethers en het restant zou overmaken aan haar klanten. Volgens [gedaagde ] heeft [eiser] minder dan 75% van de ontvangen Ethers overgemaakt aan haar klanten, zodat hieruit logischerwijs volgt dat [gedaagde ] teveel betaald heeft. [gedaagde ] meent daarom dat [eiser] openheid van zaken moet geven over de door haar overgemaakte Ethers. De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde ] wil zeggen dat zij in bewijsnood verkeert. Bewijsnood kan er echter niet toe leiden dat de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico, bij [eiser] komt te liggen. Bovendien is de door [gedaagde ] gestelde commissie toezegging van Blueming jegens haar klanten door [eiser] betwist en staat het door [gedaagde ] gestelde haaks staat op de opmerking van [gedaagde ] in het WhatsApp-bericht van 29 september 2017, waarin [gedaagde ] aan [eiser] specifiek weet te melden dat sinds 22 september 2017 de opbrengst voor [eiser] 39,6821 Ethers bedroeg.
4.5. [gedaagde ] heeft ter onderbouwing van haar stelling bij haar producties een door haar ingevulde tool en een overzicht overgelegd met daarop de waarde van de door de computers van [eiser] geminede Ethers. Zoals [gedaagde ] ter zitting ook heeft erkend, geeft de gebruikte tool slechts een benadering van het aantal geminede Ethers. Aan de hand van deze interne uitdraaien kan de voorzieningenrechter voorshands dus niet vaststellen hoeveel Ethers precies aan [eiser] zijn overgemaakt en op hoeveel Ethers [eiser] recht had, en nog los daarvan blijkt daaruit ook voorshands niet dat teveel Ethers zijn overgemaakt. Van de zijde van [gedaagde ] is vervolgens aangegeven dat een deskundige in het systeem zou kunnen achterhalen hoeveel Ethers er zijn gemined, maar dat dit een tijdrovende klus zal zijn die specifieke kennis vereist, omdat het bij Ethermining om duizenden opdrachten per minuut gaat. In het kader van een kort geding is in beginsel geen plaats voor nadere bewijslevering, waaronder deskundigenonderzoek.
4.6. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op opschorting van [gedaagde ] faalt en dat de mining-computers aan [eiser] moeten worden afgegeven zoals door haar ook is gevorderd. [gedaagde ] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde termijn van 48 uur. De voorzieningenrechter zal daarom afgifte van de mining-computers onder de gevorderde termijn toewijzen. Ook de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze wordt beperkt tot een bedrag van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 40.000,00. Daarnaast maakt de conclusie dat in dit kort geding niet vast is komen te staan dat [gedaagde ] teveel Ethers aan [eiser] heeft afgedragen, dat het beroep op verrekening dat [gedaagde ] in dat verband heeft gedaan, in dit kort geding geen stand kan houden. Nu de mining-computers van [eiser] volgens haar onbetwiste stelling tot en met 4 oktober 2017 Ethers gemined hebben, heeft [eiser] , na aftrek van de overeengekomen commissie voor [gedaagde ] , recht op de opbrengst. De vordering tot afgifte van de geminede Ethers zal worden toegewezen. Voorshands staat vast dat [eiser] voor de periode van 23 september 2017 tot en met 29 september 2017 recht heeft op 39,6821 Ethers, nu [gedaagde ] dit per WhatsApp-bericht aan [eiser] heeft meegedeeld en [gedaagde ] dit aantal niet heeft betwist. De termijn van 48 uur zal worden toegewezen, omdat [gedaagde ] geen verweer tegen deze termijn heeft gevoerd en bovendien aan deze veroordeling kan voldoen door een enkele druk op de knop. In verband met de gevorderde dwangsom wijst de voorzieningenrechter op het volgende. Een dwangsom kan niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 611a Rv. Daarom is van belang de vraag of Ether dient te worden aangemerkt als geld in de zin van afdeling 6.1.11 BW. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Door partijen is niet gesteld, noch is gebleken, dat Ether evenals bitcoin - zoals door het Europese Hof van Justitie in fiscale zin is overwogen (vgl. HvJ EU 22 oktober 2015 C-264/15 (Hedqvist)) - als betaalmiddel wordt gebruikt en met dat doel door sommige marktdeelnemers wordt geaccepteerd. De voorzieningenrechter gaat er daarom voorshands vanuit dat Ether een goed is, zodat aan het overmaken van Ethers een dwangsom kan worden verbonden.
Bron afbeelding