Gepubliceerd op maandag 18 november 2024
IT 4674
Rechtbank Amsterdam ||
30 okt 2024
Rechtbank Amsterdam 30 okt 2024, IT 4674; ECLI:NL:RBAMS:2024:6632 (I.F.H. tegen naam V.O.F), https://itenrecht.nl/artikelen/publiceren-website-in-strijd-met-non-concurrentiebeding

Publiceren website in strijd met non-concurrentiebeding

Rb. Amsterdam 30 oktober 2024, IT 4674; ECLI:NL:RBAMS:2024:6632 (I.F.H. tegen naam V.O.F.) Op 3 december 2020 werd een V.O.F. verkocht aan IFH voor waarbij een non-concurrentiebeding werd overeengekomen dat twee jaar zou duren. Tijdens deze periode een vergelijkbaar reviewplatform, door de V.O.F. online gezet. Hoewel de V.O.F. aanvoerde dat de website per ongeluk online was gezet en geen economische activiteiten verrichtte, oordeelt de rechtbank dat de enkele aanwezigheid van de website al een schending van het non-concurrentiebeding inhoudt. De rechtbank wijst de gevorderde boete van € 3.755.000 af als buitensporig en matigt deze tot € 200.000, mede omdat IFH geen aantoonbare schade heeft geleden en de boete anders de koopsom van de overgenomen onderneming zou overstijgen. De rechtbank oordeelt dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW niet van toepassing is op deze zaak, omdat het hier gaat om niet-presteren in plaats van gebrekkig presteren. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de gepubliceerde website geen serieuze concurrentie vormt aangezien er geen economische activiteiten plaatsvonden en er geen inkomsten werden gegenereerd.

4.5. De rechtbank verwerpt beide verweren en overweegt als volgt. [naam V.O.F. 1] erkent dat het haar bedoeling was om met [naam V.O.F. 1] een nieuwe onderneming op te richten. Dit idee was al voor de verkoop van [naam website] ontstaan. [naam V.O.F. 1] zou de buitenlandse markt bedienen en was gericht op een lager segment van de markt dan de reviewplatforms die [naam V.O.F. 1] al exploiteerde. Na het aflopen van de non-concurrentieperiode zou [naam V.O.F. 1] met de website [internetsite 2] ook in de Nederlandse markt actief worden. [naam V.O.F. 1] heeft toegelicht dat zij bezig was met het schrijven van de code voor de website. De [naam V.O.F. 1] -websites hadden hetzelfde webdesign voor verschillende landen, met verschillende ccTLD’s,3 zoals .nl, .de en .be. Dat het niet de bedoeling was dat [internetsite 2] online stond leidt er echter niet toe dat om die reden geen sprake is van schending van het non-concurrentiebeding. Met de website heeft [naam V.O.F. 1] zich namelijk als onderneming kenbaar gemaakt op de Nederlandse markt met een reviewplatform. De enkele omstandigheid dat [naam V.O.F. 1] hiermee een concurrerende, vergelijkbare onderneming op de markt presenteerde, maakt dat IFH niet het volledige voordeel van [naam website] genoot. Dat er geen affiliate-marketing activiteiten zijn verricht, [naam V.O.F. 1] geen vergoeding van aanbieders heeft ontvangen of dat de concurrentie niet stevig was is dan ook niet relevant. 

4.12. Volgens IFH toont de wayback machine aan dat de website in ieder geval op 13 augustus 2021 online stond. [naam V.O.F. 1] stelt daartegenover dat bij het online zetten van meerdere internationale websites, [internetsite 2] per abuis ook online is gezet door een medewerker. Doordat [naam V.O.F. 1] van account is gewisseld, is de geschiedenis verwijderd en kan niet meer achterhaald worden op welke datum [internetsite 2] online kwam. De enige conclusie die hieraan verbonden kan worden is dat het onbekend is op welke datum [internetsite 2] voor het eerst online is komen te staan. Wel is bekend dat [internetsite 2] op 27 augustus 2022 offline is gehaald. Het is aannemelijk, en ook niet door [naam V.O.F. 1] weersproken, dat de website voor 27 augustus 2022 enige tijd online heeft gestaan. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat het idee voor [naam V.O.F. 1] al voor het sluiten van de koopovereenkomst was ontstaan. Nu niet tot de conclusie kan worden gekomen dat [internetsite 2] 731 dagen online heeft gestaan, kan IFH geen aanspraak maken op de maximale boete.