Gepubliceerd op maandag 16 juni 2025
IT 4884
HvJ EU ||
7 mrt 2025
HvJ EU 7 mrt 2025, IT 4884; C-194/25 (Leovegas Gaming tegen Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni), https://itenrecht.nl/artikelen/prejudiciele-vragen-over-italiaans-reclameverbod-voor-kansspelen

Prejudiciële vragen over Italiaans reclameverbod voor kansspelen

HvJEU 7 maart 2025, RB 3907, IT 4884; C-194/25 (Leovegas Gaming tegen Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni). Leovegas Gaming is een in Malta gevestigde aanbieder van online kansspelen. Sinds 2017 is zij in Italië actief op basis van een concessie verleend door de agentschap douane en monopolie (de ADM). Op 17 oktober 2019 heeft de Italiaanse communicatieautoriteit een geldboete opgelegd aan Leovegas wegens schending van het verbod op (in)directe reclame voor kansspelen, vastgelegd in artikel 9 van dl.l. nr. 87/2018. De TAR Latium wijst het beroep van Leovegas af, waarop zij hoger beroep instelt bij de Consiglio di Stato, de verwijzende rechter. Leovegas betoogt dat het Italiaanse reclameverbod voor kansspelen in strijd is met het EU-recht. Zij stelt dat haar activiteiten onder het begrip “diensten van de informatiemaatschappij” vallen in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2015/1535, waardoor het verbod als technisch voorschrift vooraf aan de Europese Commissie had moeten worden gemeld volgens artikel 5, lid 1 van de richtlijn. Omdat dit niet is gebeurd, zou de rechter het verbod buiten toepassing moeten laten en het bestreden besluit nietig moeten verklaren. Daarnaast voert Leovegas aan dat reclameverbod een beperking vormt van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten binnen de Unie (artikel 49 en 56 VWEU), en vanuit dat oogpunt in strijd is met de beginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid (artikel 5, lid 4 VEU) en het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3 VEU). Bovendien stelt Leovegas dat het verbod in strijd is met het non-discriminatiebeginsel, omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen illegale en legale marktdeelnemers. Tot slot beroept Leovegas zich op het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen, nu zij sinds 2017 met een geldige concessie actief is en daarop investeringen heeft gebaseerd.

De verwijzende rechter oordeelt dat er in beginsel onderscheid moet worden gemaakt tussen: (a) de algemene onlinekansspeldienst van Leovegas, (b) het aanbieden daarvan via een televisiezender en (c) de bijbehorende reclameactiviteiten. Volgens de rechter kunnen de bepalingen over de online gok-dienst vallen onder de “regels inzake diensten van de informatiemaatschappij” in de zin van artikel 1, onder b, van Richtlijn 2015/1535. Het gaat hier namelijk om op afstand verrichte diensten via elektronische middelen, op individueel verzoek van de gebruiker. Dit blijft ook zo wanneer de dienst via televisie wordt aangeboden, aangezien de gebruiker via interactieve middelen alsnog op afstand deelneemt. Reclame voor deze diensten heeft echter een andere aard, aangezien de reclame alleen maar ziet op het aanprijzen van de dienst en niet op de dienst zelf. In dat kader stelt de Consiglio di Stato vier prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de uitleg van de richtlijn en fundamentele Unierechtelijke beginselen, die noodzakelijk voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het sanctiebesluit.

Prejudiciële vragen:

  1. Zijn de bepalingen van richtlijn (EU) 2015/15[3]5, en met name de artikelen 1 en 5 daarvan, ook van toepassing wanneer de dienst met de in artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn (EU) 2015/15[3]5 bedoelde kenmerken wordt verricht met behulp van een televisieomroepdienst als omschreven in artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn 2010/13/EU, gelet op het bepaalde in artikel 1, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/15[3]5?
  2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn (EU) 2015/1535 aldus worden uitgelegd dat een regel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is binnen de werkingssfeer ervan valt, en moet in het bijzonder een reclameverbod zoals dat in het hoofdgeding wordt toegepast, dat is neergelegd in een andere regeling dan die welke op de dienst zelf van toepassing is, worden geacht specifiek betrekking te hebben op de dienst voor zover het gaat om een algemene eis betreffende de uitoefening van dienstenactiviteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), en is daarom op een dergelijke regel de mededelingsplicht van artikel 5 van die richtlijn van toepassing?
  3. Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord: kan het verzuim om mededeling te doen op grond van artikel 5 van richtlijn (EU) 2015/1535 door een particulier worden ingeroepen in een procedure als die in het hoofdgeding, en indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord en wordt vastgesteld dat er sprake is van een schending, houdt dit dan in dat de nationale rechter verplicht is de bepaling van nationaal recht ongeldig te verklaren, zelfs in een geval als in het hoofdgeding waarin de nationale regeling per definitie betrekking heeft op een aspect van de dienst dat geen extrinsiek karakter heeft noch daarin centraal staat en het niet toepassen ervan gevolgen heeft voor waarden en beginselen die door het Unierecht zelf worden beschermd, met name de bescherming van de consument en de bescherming van de gezondheid?
  4. Moeten het Unierecht en met name artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 4, VEU, artikel 49 en artikel 56, lid 1, VWEU, en de beginselen van rechtszekerheid, gelijke behandeling, non-discriminatie en bescherming van het gewettigd vertrouwen aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elke vorm van directe of indirecte reclame voor kansspelen of weddenschappen met geldprijzen en gokken verbiedt, ongeacht de wijze waarop en de middelen waarmee deze worden georganiseerd, met inbegrip van sportieve, culturele of artistieke evenementen, televisie- of radioprogramma’s, dag- en tijdschriften, publicaties in het algemeen, affiches, en informatica-, digitale en telematicakanalen, met inbegrip van sociale media?