Gepubliceerd op maandag 8 juli 2024
IT 4579
Overige instanties ||
12 jul 2024
Overige instanties 12 jul 2024, IT 4579; ECLI:NL:OGEAC:2024:112 (De minister tegen gedaagde), https://itenrecht.nl/artikelen/negatieve-uitlatingen-tegenover-minister-op-curacao-op-facebook

Negatieve uitlatingen tegenover minister op Curaçao op Facebook

Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao 12 juni 2024, IT 4579; ECLI:NL:OGEAC:2024:112 (De minister tegen gedaagde). Kort geding. De minister, lid van de politieke partij Movementu Futuro Kòrsou (hierna: MFK), is na de verkiezingen van 2021 benoemd tot minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. Gedaagde heeft met zijn partij, Union i Progrese (hierna: UP), ook aan de verkiezingen meegedaan, maar geen zetel behaald. Op de Facebookpagina van UP staan video's waarop gedaagde zich negatief uitlaat over de minister. De minister vordert in dit kort geding dat het gerecht gedaagde verbiedt de videobeelden op enige wijze voor het publiek toegankelijk te maken, andere opruiende en/of smadelijke uitspraken te openbaren, en een dwangsom op te leggen voor de dagen dat gedaagde zich hier niet aan houdt. Gedaagde voert verweer.

Gedaagde voert als eerste verweer dat de minister niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat het uitingen van UP betreft en hij dus de partij in rechte had moeten betrekken. Dit verweer slaagt niet, aangezien het petitum verder strekt dan alleen een verbod op het plaatsen van video’s op de Facebookpagina van UP. Verder heeft gedaagde ter zitting betoogd dat de video niet langer te vinden is. Dit heeft de gemachtigde van de minister erkend. Het gerecht overweegt dat in de video, die op de overgelegde USB-stick staat, een aantal van de uitlatingen te horen is waar gedaagde in het verzoekschrift op wordt aangesproken. Voor de beoordeling van het spoedeisend belang is niet relevant wanneer de video voor het eerst op sociale media is verschenen. Het gerecht komt dus toe aan de beoordeling van de belangenafweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit, de eer en goede naam, en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Het enkele feit dat een kritische uitlating betrekking heeft op een onderwerp van maatschappelijk belang, impliceert niet automatisch dat de uitlating een bijdrage aan het publieke debat vormt. Scheldkanonnades, verwensingen en ongefundeerde uitlatingen dragen niet snel bij aan het publieke debat. Binnen dit beoordelingskader oordeelt het gerecht dat de gewraakte uitlatingen van gedaagde, zoals “de minister ta un gai sushi ladron, desgrasiado, ku ta chinga muhe afo,” niet zodanig onnodig grievend zijn dat ze de grenzen van toelaatbare kritiek op een bestuurder overschrijden. Het gerecht merkt op dat ook de gemachtigde van de minister in zijn pleitnota verklaart dat politici niet steeds op negatieve commentaren of onjuiste berichtgeving moeten reageren. Het gerecht oordeelt dat de uitlatingen in de video van 1 maart 2024, waarbij gedaagde een schietschijf met kogelgaten omhoog houdt, als bedreigend moeten worden beschouwd. Gedaagde heeft aangevoerd dat de teksten een reactie zijn op een bedreiging door de minister tegen hem. Maar zelfs als dit het geval is, maakt dit de bedreiging door gedaagde niet minder ernstig. Deze uitingen acht het gerecht onrechtmatig, waardoor de vordering wordt toegewezen om de video van 1 maart 2024 niet meer op enige manier voor het publiek toegankelijk te maken.

4.10. Het gerecht is van oordeel dat de uitlatingen ‘guera mi ta bai, wak pa bo ta ready ora bo saké riba mi, ami si lo no basila pa reakshona riba bo’, ‘Wak pa bo ta ready, si bo saka ekoi riba mi, mi ta bentabu abou’, ‘ami si ta tira hopi bon’ en ‘kaminda mi buta mi wowo, einan mi ta buta e balanan’, die [gedaagde] in de video van 1 maart 2024 heeft gedaan en waarbij hij een schietschijf met kogelgaten omhoog houdt, zonder meer als bedreigend in voormelde zin moeten worden beschouwd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de tekst in de video een reactie is op een bedreiging door [de minister] tegen hem, waarvan hij aangifte heeft gedaan, en hij dus eigenlijk alleen maar zelfverdediging aankondigt. Maar indien en voor zover al sprake is van bedreiging door [de minister] –de door [gedaagde] overgelegde aangifte is weinig concreet over de inhoud van de gestelde dreigementen- heft dit het onrechtmatige karakter van de uitlatingen van [gedaagde] niet op en maakt dit de bedreiging niet minder ernstig.

4.11. De bedreigende teksten van [gedaagde] in de video van 1 maart 2024 maken diens uitlatingen onrechtmatig jegens [de minister]. Daarom zal de vordering de video van 1 maart 2024 niet meer op enige manier voor het publiek toegankelijk te maken, worden toegewezen.