Ladbrokes AG Keus
Met dank aan Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
In navolging van IT 45. In deze zaak, waarin de Hoge Raad bij tusssenarrest van 13 juni 2008 (LJN BC8970) prejudiciële vragen stelde en waarin het HvJ EU op 3 juni 2010 een prejudicieel arrest wees, is thans aan de orde welke gevolgen in cassatie hieraan dienen te worden verbonden.
Advocaat-Generaal Keus concludeert in de zaak Lotto / Ladbrokes (die loopt sinds 2000) tot verwerping van de klachten van Ladbrokes. Als de Hoge Raad AG Keus volgt, dan staat vast dat het kansspelbeleid in Nederland in overeenstemming is met EU recht en dat het niet, zoals in Duitsland onderuit gaat.
2.8 Naar ook het HvJ EU (in punt 23) heeft aangenomen, streeft de Wok als doelstellingen zowel de bescherming van de consument door de beteugeling van gokverslaving als het tegengaan van fraude na. Ladbrokes kan zich naar mijn mening niet met vrucht op art. 49 EG (art. 56 VWEU) beroepen, als de rechtvaardiging van de Wok uit hoofde van bescherming van de consument tegen gokverslaving zou tekortschieten, maar de rechtvaardiging uit hoofde van het tegengaan van fraude standhoudt. Zij mist dan belang bij haar klachten volgens welke de mogelijkheden van de vergunninghouder(s) om het spelaanbod uit te breiden en reclame te maken, de rechtvaardiging uit hoofde van beteugeling van de goklust zouden aantasten.
2.9 De door Ladbrokes bij repliek aangevoerde argumenten dwingen mijns inziens niet tot een ander oordeel over de beslissende betekenis van het antwoord op de derde vraag. Dat het HvJ EU de prejudiciele vragen heeft beantwoord in de volgorde waarin de Hoge Raad die vragen heeft gesteld, zegt niets over de (meerdere of mindere) relevantie van de verschillende vragen. Overigens zal het HvJ EU een door de nationale rechter gestelde vraag niet snel als irrelevant onbeantwoord Iaten; dat geldt zeker als de implicaties van het door het HvJ EU te geven antwoord mede worden bepaald door aspecten van nationaal recht (zoals de vaststelling en de waardering van de doelstellingen van de betrokken nationale regeling) waarvan de beoordeling aan de nationale rechter is voorbehouden.
Evenmin deel ik de bij repliek verdedigde opvatting dat het antwoord op de derde vraag slechts de betekenis van een in de lidstaat van vestiging verkregen vergunning betreft, in die zin dat, als de betrokken nationale regeling voor het overige toelaatbaar is, Ladbrokes zich niet met een beroep op een dergelijke vergunning aan de werking van die regeling kan onttrekken. Anders dan in punt 41 met betrekking tot de tweede vraag, heeft het HvJ EU in verband met de derde vraag niet overwogen dat die vraag uitgaat van de premisse dat de Nederlandse regeling inzake kansspelen (overigens) met art. 49 EG (art. 56 VWEU) verenigbaar is. Weliswaar betrekt het HvJ EU een dergelijke vergunning in zijn beschouwingen (punten 53-54), maar inzet van de derde vraag, zoals geherformuleerd door het HvJ (...) niet welke betekenis aan een dergelijke vergunning toekomst, maa of eenregelingvan een lidstaatdie de oganisatie en de bevordering vn kansspelen onderwerpt aan een geslotten stelsel ten gunste van één marktdeelnemer, een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer daaronder begrepen, verbiedt omop het grondgebied van eerstgenoemdelidstaat via internet onde dit stelsel vallende dienstn aan te bieden met at. 49 EG (art. 56 VWEU) verenigbaaris. Dat de betrokken nationale regeling met art. 49 Eg (art. 56 VWEU) verenigbaaris, is niet de premisse de aan de derde vrag ten grondslag ligt, maar is hetantword dat he Hv EU op die derde vraag geeft.
2.10 Naar mijn mening moeten de door Ladbrokes gehandhaafde klachten reeds bij gebrek aan belang worden verworpen, voor zover zij met de vrijheid van de vergunninghouder(s) om nieuwe spelen te introduceren en reclame te maken voor hun spelaanbod verband houden. Hetis dan ook ten overvloede, dat ik ( ook) op de resterende klachten dienaangaande nog zal ingaan. Waar Ladbrokes voor die klachten in het bijzonder steun meent te kunnen ontlenen aan het antwoord op de eerste prejudiciele vraag, zal ik echter allereerst de eerste prejudiciele vraag en het daarop gegeven antwoord in meer algemene zin bespreken. Daarbij zal ik echter niet vooruitlopen op de vraag of en in hoeverre dat antwoord daadwerkelijk van belang is voor de beoordeling van de bedoelde klachten, voor zover Ladbrokes, anders dan ik meen, in het Iicht van het antwoord op de derde prejudiciele vraag daarbij Uberhaupt nog belang heeft.