Gepubliceerd op donderdag 21 november 2024
IT 4678
Rechtbank Oost-Brabant ||
6 nov 2024
Rechtbank Oost-Brabant 6 nov 2024, IT 4678; ECLI:NL:RBOBR:2024:5232 (eiseres tegen de minister), https://itenrecht.nl/artikelen/kwijtschelding-studieschuld-bij-identiteitsfraude-digid

Kwijtschelding studieschuld bij identiteitsfraude DigiD

Rb. Oost-Brabant 6 november 2024, IT 4678; ECLI:NL:RBOBR:2024:5232 (eiseres tegen de minister) Op naam van eiseres is met haar DigiD-inloggegevens studiefinanciering aangevraagd. Dit bleek nadien onderdeel van identiteitsfraude bij in totaal 48 personen waarvoor uiteindelijk twee verdachten strafrechtelijk zijn veroordeeld. De minister van OC&W weigert kwijtschelding van de op naam van eiseres ontstane studieschuld van € 12.507,78 omdat de fraude in de risicosfeer van eiseres zou liggen. De rechtbank oordeelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door studiefinanciering toe te kennen zonder een bewijs van inschrijving van een onderwijsinstelling. Daarnaast is vastgesteld dat eiseres slachtoffer was van identiteitsfraude en dat zij haar DigiD-gegevens niet vrijwillig heeft gedeeld met de fraudeurs. De rechtbank concludeert dat het niet kwijtschelden van de schuld zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat de minister in redelijkheid niet anders had kunnen besluiten dan tot kwijtschelding over te gaan. Daarom wordt de minister opgedragen de studieschuld van eiseres volledig kwijt te schelden.

4.2. Eiseres stelt terecht dat deze situatie geheel voorkomen had kunnen worden als de minister niet op haar naam studiefinanciering had verleend zonder bewijs van inschrijving van de Universiteit van Curaçao. De minister heeft op de zitting gezegd dat hij – in ieder geval ten tijde van de aanvraag – standaard zonder zo’n bewijs van inschrijving tot toekenning van studiefinanciering overging, omdat dit in het belang van studenten is die snel behoefte zouden hebben aan duidelijkheid over hun financiële situatie. De minister vindt dat hij daarmee geen rechtsnorm heeft geschonden. Dat laatste is de rechtbank niet met de minister eens. Door aldus te handelen heeft de minister met het besluit van 4 juli 2018 in feite een voorschot op de studiefinanciering verstrekt wat pas na ontvangst van alle bewijsstukken – zoals een bewijs van inschrijving – definitief zou worden verleend. Maar de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bevat helemaal geen bevoegdheid voor de minister om een voorschot op studiefinanciering te verstrekken. Het nemen van een besluit zonder wettelijke grondslag levert weldegelijk een schending van een rechtsnorm op. En ook als het besluit van 4 juli 2018 als een (definitieve) toekenning van studiefinanciering moet worden gezien, stelt de rechtbank vast dat tot verlening daarvan is overgegaan zonder dat de minister had vastgesteld dat eiseres aan alle wettelijke vereisten had voldaan om daarvoor in aanmerking te komen. Dat levert een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel op, wat ook een schending van een rechtsnorm is.

4.6. Verder merkt de rechtbank nog het volgende op. Zij kan begrijpen dat de minister aanvankelijk van eiseres terugbetaling heeft verlangd van de op haar naam onterecht verstrekte studiefinanciering. Maar toen eenmaal bleek dat sprake was van een zwendel waarbij de persoonsgegevens van in totaal 48 personen zijn misbruikt, had van hem een andere aanpak mogen worden verwacht. Dat klemt temeer nu uit de hiervoor genoemde strafvonnissen blijkt dat sprake was van personen met een sociaal-maatschappelijk zwakke positie.7 Door terugbetaling van de (studie)schuld door eiseres te blijven verlangen en zelfs een verzoek om kwijtschelding daarvan te weigeren, is de minister te lang in de strenge groef blijven hangen. Op de zitting heeft de minister ook geen afdoende verklaring gegeven voor waarom DUO zich niet als benadeelde partij in de genoemde strafprocedures heeft gevoegd om zo (een deel van) de onterecht uitgekeerde studiefinanciering op de verdachten in die zaken te verhalen. Ook valt gezien het totale benadelingsbedrag van ruim € 350.000 niet in te zien waarom de minister de verdachten in de strafzaak niet via een civiele procedure voor dat bedrag aansprakelijk heeft gesteld. Hij beschikt immers over de niet geanonimiseerde strafvonnissen en is dus met de personalia van de verdachten bekend. Op de zitting heeft de minister gewezen op mogelijke bewijsproblemen in een civiele procedure, maar dat is geen excuus om deze route überhaupt niet te verkennen. Van de overheid mag worden verwacht dat zij een schild voor de zwakkeren is, en daarbij past het verhalen van de financiële schade van de minister op eiseres in plaats van de werkelijke misdadigers niet.