2 apr 2024
Koppel laat websitebeheerder negatief publiceren over ex-partner
Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2024, IT 4524; ECLI:NL:GHARL:2024:2236 (Huidige partners tegen voormalige partner). Huidige partners (man en huidige partner) hebben volgens de voormalige partner (van de man) opdracht gegeven aan een websitebeheerder om negatieve artikelen te publiceren op onder andere onrecht.nl, waarbij de huidige partners de websitebeheerder vertrouwelijke informatie verstrekt zouden hebben. De voormalige partner heeft bij de voorzieningenrechter een verbod onder dwangsom gevorderd, opdat huidige partners derden niet meer de opdracht geven publicaties te doen waarin hun goede naam en reputatie worden aangetast. Daarnaast is door de man gevorderd dat hij ontheven wordt uit zijn verplichtingen die bij vonnis van 15 december 2020 zijn opgelegd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen, met uitzondering van de proceskostenveroordeling en de vordering van de man, toegewezen. Beide partijen gaan in hoger beroep bij het Gerechtshof (hierna: het hof).
Uit opgenomen gesprekken en citaten blijkt dat de huidige partners geld hebben betaald aan de websitebeheerder om negatieve publicaties over haar op zijn websites te plaatsen. Ook hebben ze de websitebeheerder informatie verstrekt die hij kon gebruiken bij deze publicaties. Dat de websitebeheerder zelf bepaalt hoe de publicatie eruit komt te zien en hij als journalist zijn eigen koers zou bepalen, doet daar niet aan af. Bij de beoordeling van de vraag of deze publicaties onrechtmatig zijn tegenover de voormalige partner gaat het om een botsing tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds het recht van de voormalige partner op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) en anderzijds het recht van de op vrijheid van meningsuiting, waaronder de persvrijheid (artikel 10 EVRM). De beschuldigingen, die bijna dagelijks werden gepubliceerd hadden ernstige gevolgen voor de voormalige partner. De huidige partners wisten dit en bleven de websitebeheerder ‘voeden’ door hem de opdracht te geven negatieve publicaties te doen. Door flinke geldsommen te betalen en informatie te verstrekken ter publicatie van negatieve berichten, is er onrechtmatig gehandeld door de huidige partners. Het hof laat de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen in stand. De stelling van de voormalige partner dat de huidige partners de waarheidsplicht, neergelegd in artikel 21 Rv, hebben geschonden, acht het hof juist. Gezien de meerdere schendingen van de waarheidsplicht worden de huidige partners op grond van artikel 237 Rv veroordeeld tot betaling van aanzienlijk hogere advocaatkosten dan volgens het gebruikelijke ‘liquidatietarief’. Het principaal hoger beroep van huidige partners slaagt niet; het incidenteel hoger beroep van de voormalige partner slaagt wel.
3.21. Anders dan [huidige partners] aanvoeren is het zeer aannemelijk dat de gevolgen voor [de voormalige partner] ernstig zijn, omdat deze beschuldigingen bijna dagelijks over haar werden gepubliceerd, waarin haar eer en goede naam werden aangetast. Bovendien kon ook verwacht worden dat de gevolgen van het publiceren van persoonlijke berichten op het internet groot zijn. Door [de websitebeheerder] te ‘voeden’ met dergelijke informatie en negatieve verhalen over [de voormalige partner] konden [huidige partners] ook verwachten dat de negatieve gevolgen van het publiceren van deze berichten voor [de voormalige partner] groot zouden zijn. Het is daarvoor niet vereist dat [de voormalige partner] haar schade nader onderbouwt, zoals [huidige partners] stellen. Ook de stelling dat als via Google op [de voormalige partner] wordt gezocht geen negatieve berichten over haar verschijnen, maakt dit niet anders. Het staat namelijk vast dat deze publicaties met genoemde beschuldigingen op internet stonden en dus voor alle bezoekers van de websites van [de websitebeheerder] zichtbaar waren. [huidige partners] voeren ook aan dat de voorzieningenrechter niet heeft gemotiveerd waarom de publicaties van [de websitebeheerder] geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Zij laten echter na te onderbouwen in welk feitenmateriaal deze beschuldigingen steun vinden, behalve dat zij daarover een eigen mening hebben gevormd. Dat enig objectief onderzoek ten grondslag lag aan de beschuldigingen die in de richting van [de voormalige partner] worden geuit, is niet gesteld of gebleken. De omstandigheden die [huidige partners] noemen in 4.16 van de memorie van grieven kwalificeren niet als feitenmateriaal voor genoemde beschuldigingen. Het feit dat [de voormalige partner] aanspraak heeft gemaakt op verbeurde dwangsommen en daarvan al een deel heeft geïncasseerd, ondersteunt niet de beschuldiging van (moderne) chantage of afpersing; zij heeft enkel de veroordelingen in de (onherroepelijke) rechterlijke uitspraken geëxecuteerd. Dat [de voormalige partner] negatieve berichten over zichzelf heeft verspreid, zoals in de artikelen van [de websitebeheerder] meermaals wordt gesuggereerd en geschreven, wordt op geen enkele wijze met feitenmateriaal ondersteund en is ook overigens hoogst ongeloofwaardig. [huidige partners] laten ook na om te stellen of te onderbouwen welke misstand aan de kaak moet worden gesteld waarvan het internetpubliek op de hoogte moet worden gesteld en waarvoor de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid van (groot) belang is.
3.22. Uit hun stellingen en de stukken maakt het hof op dat [huidige partners] met de hiervoor verstrekte opdracht aan [de websitebeheerder] hebben getracht om het beeld dat in de media over hen is geschetst te kantelen. Dat is op zichzelf niet onrechtmatig. Zij handelen echter wel onrechtmatig door een derde flinke sommen geld te betalen en van informatie te voorzien om negatieve berichten over [de voormalige partner] te publiceren, waarbij zij zelf buiten beeld blijven. Juist deze wijze van handelen, die heeft geleid tot de vele negatieve publicaties van [de websitebeheerder] over [de voormalige partner] , is onrechtmatig. Als [huidige partners] van mening zijn dat bepaalde beschuldigingen en uitlatingen in de media onrechtmatig zijn tegenover hen, dan hebben zij zelf de mogelijkheid om daar (juridische) maatregelen tegen te nemen.
3.37. Ook in hoger beroep blijven [huidige partners] aanvoeren dat zij geen opdracht hebben gegeven aan [de websitebeheerder] , dan wel [de websitebeheerder] niet hebben betaald om negatief over [de voormalige partner] te publiceren. Door bij het hof geen enkele openheid van zaken te geven over de betalingen en de veelvuldige contacten met [de websitebeheerder] , hebben [huidige partners] feiten die van belang zijn voor de beslissing achtergehouden voor het hof. [huidige partners] hebben daarmee ook in hoger beroep in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv gehandeld.
3.38. Gezien deze meerdere schendingen van de waarheidsplicht acht het hof het daarom geraden om [de man] en [de huidige partner] zowel voor de procedure bij de voorzieningenrechter als in hoger beroep op grond van artikel 237 Rv te veroordelen tot betaling van aanzienlijk hogere advocaatkosten dan volgens het gebruikelijke ‘liquidatietarief’.