23 apr 2024
Eiser en gedaagde moeten beiden onnodig grievende uitlatingen verwijderen
Rb. Amsterdam 23 april 2024, IT 4540; ECLI:NL:RBAMS:2024:2295 (Eiser tegen gedaagde). Eiser is journalist, auteur en royaltydeskundige en -verslaggever. Gedaagde is eveneens journalist en royaltydeskundig en tot 2023 hoofdredacteur van het tijdschrift Royalty. Op 2 december 2023 heeft gedaagde op de Facebookpagina van Royalty een artikel van roddelpraat.nl gedeeld, waarin staat dat gedaagde geen tweede maagverkleining zou hebben gekregen. Daarbij heeft gedaagde het volgende geschreven: "Wat eeb een onzin weer. Geen tweede want nooit een eerste gehad". Op 3 december 2023 heeft eiser op deze post van gedaagde gereageerd. Gedaagde en eiser hebben vervolgens meerdere berichten geplaatst op X. De berichten zijn wegens privacyredenen niet opgenomen in de uitspraak. Bij brief van 19 december 2023 heeft eiser gedaagde gesommeerd om zijn berichten te verwijderen en om een rectificatie op X te plaatsen. Eiser vordert bij de rechtbank – kortgezegd – veroordeling van gedaagde om de uitingen te verwijderen en verwijderd te houden en zich daarnaast ook te onthouden van iedere andere jegens eiser onrechtmatige uiting, op straffe van een dwangsom. Bovendien vordert eiser gedaagden te veroordelen om een rectificatie te plaatsen. De vorderingen van gedaagde in reconventie zijn soortgelijk.
Toewijzing van de vorderingen zou betekenen dat het grondrecht van van partijen van vrijheid van meningsuiting wordt beperkt. Dit kan alleen als de publicatie onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Om na te gaan of de uitingen onrechtmatig zijn, dient een belangenafweging plaats te vinden. De uitingen van gedaagde gaan verder dan wat een bijdrage aan het publieke debat rechtvaardigt. De uitlatingen zijn onnodig grievend en schadelijk voor de eer en goede naam van eiser, en daarmee onrechtmatig jegens hem. Gedaagde had de uitingen al verwijderd, maar als prikkel tot nakoming zal aan deze veroordeling een dwangsom worden verbonden. De verdergaande vordering om gedaagde te veroordelen om zich te onthouden van “iedere andere jegens eiser onrechtmatige uiting” wordt afgewezen. Ook de uitingen van eiser gaan verder dan wat een bijdrage aan het publieke debat kan rechtvaardigen en daarmee zijn daarom onrechtmatig jegens gedaagde. Eiser zal worden veroordeeld om deze uitlatingen te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom. De verdergaande vordering om eiser te veroordelen om zich te onthouden van zich te onthouden van “iedere onrechtmatige uiting jegens gedaagde,” zal ook in dit geval worden afgewezen omdat deze vordering te onbepaald is en niets toevoegt. Voor de over en weer gevorderde rectificaties is onvoldoende grond.
5.6. Conclusie is dus dat de bestreden uitlatingen van [gedaagde] verder gaan dan wat een bijdrage aan het publieke debat rechtvaardigt. De uitlatingen zijn onnodig grievend en schadelijk voor de eer en goede naam van [eiser] , en daarmee onrechtmatig jegens hem. [gedaagde] heeft deze uitlatingen inmiddels al verwijderd en zal in dit vonnis worden veroordeeld om deze verwijderd te houden. Als prikkel tot nakoming zal aan deze veroordeling een dwangsom worden verbonden, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. De verdergaande vordering om [gedaagde] te veroordelen om zich te onthouden van “iedere andere jegens [eiser] onrechtmatige uiting” zal worden afgewezen. Dat [gedaagde] zich moet onthouden van onrechtmatige uitingen spreekt voor zich. Voor toewijzing in kort geding (op straffe van een dwangsom) is deze vordering te onbepaald en voegt in die zin ook niets toe.
5.9. Conclusie is dat ook deze uitlatingen van [eiser] geen steun vinden in de feiten, verder gaan dan wat een bijdrage aan het publieke debat kan rechtvaardigen en daarmee onrechtmatig zijn jegens [gedaagde] . [eiser] zal worden veroordeeld om deze uitlatingen te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom. De verdergaande vordering om [eiser] te veroordelen om zich te onthouden van zich te onthouden van “iedere onrechtmatige uiting jegens [gedaagde] ,” zal ook in dit geval worden afgewezen omdat deze vordering te onbepaald is en niets toevoegt (zie 5.6).
5.10. Voor de over en weer gevorderde rectificaties is onvoldoende grond. Het in dit vonnis uitgesproken oordeel dat de bestreden uitlatingen onrechtmatig zijn en verwijderd moeten blijven, wordt als remedie voor het onrechtmatige handelen voldoende geacht. Bovendien zal het plaatsen van een rectificatie de kwestie alleen maar weer verder oprakelen en dat lijkt niet in het belang van partijen.