9 apr 2024
Eer en goede naam directeur wordt geschonden door valse beschuldigingen
Hof Amsterdam 9 april 2024, IT 4529; ECLI:NL:GHAMS:2024:862 (Appellanten tegen geïntimeerde). Het geschil heeft betrekking op de beschuldigingen aan het adres van geïntimeerde en via Dutch Solar Systems B.V. (hierna: DSS). Deze beschuldigingen bestonden uit (onjuiste) informatie die de goede naam en reputatie van geïntimeerde aantasten. Appellant meent dat geïntimeerde bij DSS – waar geïntimeerde directeur bij is geweest – heeft gefraudeerd, miljoenen euro’s heeft weggesluisd naar Gambia en de oorzaak geweest zou zijn van een FIOD-inval bij Strukton, het bedrijf van appellant. Bij vonnis van 25 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter bij de rechtbank Overijssel appellant veroordeeld tot plaatsing van een rectificatie. Appellant is echter ook daarna in het openbaar blijven verklaren dat geïntimeerde de FIOD-inval heeft veroorzaakt. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bij vonnis van 2 augustus 2019 geoordeeld dat appellant het maximale bedrag aan dwangsommen (€ 200.000,-) had verbeurd, en heeft de dwangsom verhoogd. Appellant komt in hoger beroep hiertegen op. Het hof sluit zich aan bij de voorzieningenrechter en oordeelt aan de hand van een belangenafweging dat het verspreiden van privécommunicatie en gegevens als onrechtmatig beschouwd moet worden. Uit het feitenmateriaal blijkt immers voldoende dat appellant de werk e-mailaccounts van geïntimeerde heeft doorzocht en het onrechtmatige gebruik van haar privé gegevens heeft gefaciliteerd door aan mogelijk belastende e-mails ter beschikking te stellen. Het hof ziet genoeg aaneleidng het maxium van de te verbeuren dwangsommen te verhogen van € 500.000,- tot € 750.000,-.
4.3.3. Het hof sluit zich aan bij en neemt over hetgeen de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.1 tot en met 4.7 heeft overwogen omtrent de verdragsrechtelijke bepalingen waaraan bij de beoordeling van de gedragingen van [appellant 1] moet worden getoetst (artt. 10 lid 2 EVRM en artikel 8 lid 1 EVRM) en de uitkomst van de in dat kader te verrichten belangenafweging, die inhoudt dat het verspreiden door [appellant 1] van privécommunicatie/gegevens [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] moet worden beschouwd.
4.3.4. Anders dan [appellanten] betogen biedt het feitenmateriaal voorshands onvoldoende steun voor de vergaande en (onnodig) grievende beschuldigingen die op de gedane wijze (onder meer via het verspreiden van e-mail correspondentie) jegens [geïntimeerde] openbaar zijn gemaakt. Zo erkende ook [appellant 1] in zijn memorie van grieven dat van ‘diefstal’ met betrekking tot de bonusuitkering geen sprake is geweest. Het feit dat in het arbeidsrechtelijk geschil de uitkering van de bonus als ernstig verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] is aangemerkt maakt niet dat de kwalificatie daarvan als ‘diefstal’ in het maatschappelijk verkeer als acceptabel kan worden beschouwd. Voorts hebben [appellanten] de beweerde plaatsing van terabytes porno op de server van DSS niet aannemelijk gemaakt, productie 45 bij memorie van grieven acht het hof in dit verband onvoldoende overtuigend. Ten slotte zijn ook de beweerde actieve betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de porno-industrie en de plaatsing door haar via nepaccounts van negatieve berichten over de boekpresentatie van [naam 1] onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.7. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.6 en 4.3.9 is overwogen ziet het hof wel aanleiding om het maximum van de te verbeuren dwangsommen op overtreding van jegens [appellant 1] en DSS toegewezen verboden, zoals bepaald in het dictum van het vonnis onder 5.2 en 5.4, te verhogen van € 500.000,- tot € 750.000,-.