15 aug 2022
BKR en Volksbank gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken
Rb. Gelderland 15 augustus 2022, IT 4184; ECLI:NL:RBGEL:2022:6932 (verzoekster tegen BKR) In het CKI staat een registratie op naam van verzoekster met betrekking tot een overeenkomst waar zij niet bekend mee is. Het betreft een overeenkomst met De Volksbank, verzoekster is hier geen klant en heeft ook geen betalingsachterstand bij De Volksbank. BKR voert aan dat zij verwijderverzoeken niet in behandeling hoeft te nemen, dan wel mag afwijzen, omdat de rechtmatigheid van bijzonderheidscoderingen niet onder de verwerkingsverantwoordelijkheid valt van BKR, maar onder die van de kredietaanbieder die de gegevens in het CKI heeft geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat zowel De Volksbank, als BKR verwerkingsverantwoordelijke is. Artikel 26 lid 3 AVG bepaalt uitdrukkelijk dat bij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken een betrokkene zijn rechten uit de AVG tegenover iedere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke kan uitoefenen. BKR is dus verplicht om verwijderverzoeken te behandelen. Verder oordeelt de rechtbank dat één van de twee geregistreerde coderingen onrechtmatig is, die moet worden verwijderd.
4.7. De rechtbank ziet geen reden om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel uit rechtsoverweging 4.28 van de beschikking van 14 januari 2022, namelijk dat een betrokkene, zoals [verzoekster] , zich met een verwijderingsverzoek rechtstreeks kan richten tot BKR. De rechtbank voegt daar het volgende aan toe. De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van hun persoonsgegevens is een grondrecht. De AVG beoogt natuurlijke personen een doeltreffend en hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te bieden, waarbij de rechten van betrokkenen worden versterkt.2 Artikel 12 AVG verplicht de verwerkingsverantwoordelijke onder meer om de rechten van betrokkenen, waaronder het recht op verwijdering van persoonsgegevens, te faciliteren. Op grond van artikel 17 AVG heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke verwijdering van zijn persoonsgegevens te verkrijgen. Indien een geval als bedoeld in artikel 17 lid 1 AVG van toepassing is, zoals dat een verwerking onrechtmatig blijkt te zijn, dan is de verwerkingsverantwoordelijke verplicht de persoonsgegevens te wissen. BKR erkent dat het verwerkingsverantwoordelijke is ten aanzien van de verwerking van de bijzonderheidscoderingen waar [verzoekster] de verwijdering van verzoekt. Dit brengt mee dat BKR op grond van artikel 12 AVG de verplichting heeft om de rechten van betrokkenen te faciliteren. Dat zijn verwerkingsverantwoordelijkheid beperkt is, zoals BKR betoogt, vindt geen grondslag in de AVG. In lijn met wat deze rechtbank in eerder genoemde beschikking heeft overwogen voorziet artikel 12 lid 2 AVG niet in de mogelijkheid om als verwerkingsverantwoordelijke de behandeling van een op artikel 17 AVG gebaseerd verwijderingsverzoek niet in behandeling te nemen en te verwijzen naar een andere verwerkingsverantwoordelijke. Artikel 26 lid 3 AVG bepaalt ook uitdrukkelijk dat bij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken een betrokkene zijn rechten uit de AVG tegenover iedere gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke kan uitoefenen. Nergens blijkt uit dat dit anders zou zijn indien sprake is van afzonderlijke verwerkingsverantwoordelijken, voor zover daar hiervan sprake is.
4.15. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] bevestigd dat zij op 1 juli 2017 een betalingsachterstand had op haar hypothecaire geldlening die zij bij DBV Levensverzekeringsmaatschappij NV had afgesloten. Ook heeft zij bevestigd dat zij deze geldlening op 4 januari 2019 volledig heeft afgelost. Weliswaar betwist [verzoekster] dat deze achterstand betrekking heeft op die hypothecaire geldlening en betwist zij dat zij een achterstand zou hebben bij de Volksbank, maar zij heeft haar verzoek tot verwijdering van de hele registratie ingetrokken. Dat brengt mee dat die gegevensverwerking op zichzelf niet meer ter beoordeling voorligt. Gelet op genoemde feiten met betrekking tot de achterstand is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de achterstandscodering A op 1 juli 2017 een rechtmatige verwerking is.
4.16. De tweede bijzonderheidscodering waar [verzoekster] verwijdering van verzoekt is codering ‘2 opeising’ die staat geregistreerd op 31 juli 2018. In de informatie waar BKR naar verwijst wordt deze codering en deze datum niet toegelicht. Dat betekent dat van deze codering onvoldoende is komen vast te staan dat deze rechtmatig is verwerkt. BKR zal deze codering ‘2 opeising’ op grond van artikel 17 lid 1 onder d AVG daarom moeten verwijderen uit het CKI.
4.17. Door [verzoekster] is niet onderbouwd dat zij om andere redenen belang heeft bij de verwijdering van achterstandscodering A. Zij doet weliswaar een beroep op artikel 17 lid 1 onder c AVG in combinatie met artikel 21 AVG, maar zij heeft niet gesteld of onderbouwd om welke met haar specifieke situatie verband houdende redenen zij bezwaar maakt tegen de registratie.