31 mei 2024
AP moet boetebedrag onleesbaar maken
Rb. Den Haag 31 mei 2024, IT4666; ECLI:NL:RBDHA:2024:17249 (eiseres tegen de AP) De AP heeft eiseres een boete opgelegd omdat zij de AVG heeft overtreden. De AP wilde het handhavingsbesluit, inclusief het boetebedrag, openbaar maken aan de twee klagers die de zaak bij de AP hadden aangekaart. Eiseres vordert de voorzieningenrechter de AP te gebieden het boetebedrag onleesbaar te maken. De voorzieningenrechter oordeelt dat de klagers weliswaar als belanghebbenden moesten worden gezien, maar dat dit niet betekent dat ze het volledige handhavingsbesluit, inclusief het boetebedrag, mochten inzien. Het belang om de hoogte van de boete geheim te houden weegt zwaarder dan het belang van de klagers om de hoogte te weten. De rechter baseert de beslissing op het feit dat de boete aanzienlijk hoog was en openbaarmaking ervan de reputatie en bedrijfsvoering van het bedrijf kan schaden. De AP moet het boetebedrag en de berekening daarvan onleesbaar te maken voor de klagers.
4.5. De hoogte van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete is aanzienlijk te noemen. De hoogte van de boete is van een geheel andere orde dan de boetes die de AP oplegde (of zou hebben kunnen opleggen) voordat AP het boetebeleid van de European Data Projection Board (Guidelines 04/2022 on the calculation of administrative fines under the GDPR) is gaan volgen, zo maakt de voorzieningenrechter op uit he debat van partijen op. Voorstelbaar is dat (alleen al) de bekendmaking van deze boete dadelijk – nog voordat eiseres het besluit ter toetsing heeft kunnen voorleggen aan de (bestuurs-)rechter – aanzienlijke gevolgen zal kunnen hebben voor de reputatie en daarmee de bedrijfsvoering van eiseres. Daarbij speelt de aard van het bedrijf van eiseres zeker een rol. Daar komt nog bij dat klagers hebben verzocht om actie van AP tegen eiseres (op te vatten als een verzoek tot handhaving), maar geen concreet belang hebben (kenbaar gemaakt) bij de wijze waarop (dat wil zeggen door oplegging van welke boetehoogte) de AP genoegzaam handhavend optreedt. Daarbij is van belang dat de hoogte van de opgelegde boete is bepaald aan de hand van door de AP geconstateerde schendingen die verder strekken dan louter de schendingen ten opzichte van klagers. Hoewel in correspondentie van klager 1 met eiseres er wel op is gewezen dat eiseres met overtreding van de privacywetging naar de mening van klager 1 hoge boetes riskeert, kan daarin niet een bijzonder of concreet eigen belang bij een bepaalde boetehoogte worden gelezen. Dat er aldus een concreet belang bestaat dadelijk op de hoogte te worden gebracht van de hoogte van de door AP aan eiseres oplegde boete valt dan ook niet in te zien. Ten aanzien van klager 2 geldt dat deze in algemene zin heeft verzocht om handhavingsmiddelen in te zetten tegen eiseres en over te gaan tot een passende sanctie. Ook in diens handhavingsverzoek is niet een concreet belang te lezen bij het opleggen van een bepaalde (hoge) boete aan eiseres. De omstandigheid dat klager 2 (en mogelijk ook klager 1) zich bij het handhavingsverzoek buiten het eigen belang ook de belangen van (potentiële) andere benadeelden hebben aangetrokken, brengt niet met zich dat klager 1 en/of klager 2 een bijzonder belang hebben nu al te vernemen wat de hoogte is van de bestuurlijke boete die aan eiseres is opgelegd. Daar komt nog bij dat de ‘aanzegging’ aan klagers waarmee toezending van het handhavingsbesluit in de ogen van AP gepaard zou moeten gaan (een waarschuwing dat het om vertrouwelijke informatie gaat die ter voorkoming van aansprakelijkheidsrisico’s beter niet met derden kan worden gedeeld) weinig zinvol lijkt als het doel is dat klagers de informatie niet met derden delen. Daarbij is de vraag of er wel een juridische grondslag bestaat voor dat voorgehouden aansprakelijkheidsrisico.