19 mrt 2025
Uitspraak ingezonden door Lotte Oranje en Simon Niens, Kennedy Van der Laan.
Zembla uitzending over ontduiking van sancties tegen Iran heeft ondanks één onzorgvuldigheid een voldoende solide feitelijke basis en is niet onrechtmatig

Rb. Den Haag 19 maart 2025, IEF 22618, IT 4821; ECLI:NL:RBDHA:2025:4367 (O1 International tegen Zembla). Deze zaak gaat over een uitzending van Zembla over ‘Sluitroute Iran’. O1 International stelt dat zij in deze uitzending ten onrechte is beschuldigd van het werven van fondsen voor de Iraanse Islamitische Revolutionaire Garde en betrokken is bij mensenrechtenschendingen. Zij vordert in dit geding een verklaring van onrechtmatige publicatie, verwijdering van de publicatie, een verbod op soortgelijke beschuldigingen, het plaatsen van een rectificatie en vergoeding van de geleden schade. Volgens O1 vinden de beschuldigingen geen steun in de feiten. Zembla betwist de onrechtmatigheid van de uitingen en stelt dat er wel voldoende steun in het feitenmateriaal is. Voorafgaand aan de uitzending is immers voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek gedaan, met ruimte voor hoor en wederhoor.
De rechtbank oordeelt dat de beschuldigingen in de Zembla-uitzending, waarin wordt gesuggereerd dat O1 International betrokken is bij sanctieontduiking en dat zaken doen met dit bedrijf strafbaar kan zijn, ernstig en potentieel schadelijk zijn. Deze beschuldigingen rusten echter op een voldoende solide feitelijke basis. Hoewel Zembla onjuiste conclusies heeft getrokken uit een Brits vonnis, heeft zij over het geheel genomen zorgvuldig journalistiek werk verricht. Zembla heeft aantoonbaar grondig onderzoek gedaan naar de banden tussen O1 International, OIEC, NIOC en de Iraanse Revolutionaire Garde. Daarnaast heeft zij meerdere relevante deskundigen geraadpleegd, waaronder een voormalig CIA-analist, een veiligheidsexpert en een sanctierechtspecialist. Wat betreft hoor en wederhoor heeft Zembla O1 International voorafgaand aan de uitzending in de gelegenheid gesteld te reageren op de kernbevindingen. Dat O1 International hiervan geen gebruik heeft gemaakt, kan Zembla niet worden verweten. De uitzending bevat volgens de rechtbank voldoende nuance. Zo wordt onder meer toegelicht dat zaken doen met O1 International mogelijk ten goede kan komen aan de Revolutionaire Garde en dan strafbaar kan zijn, maar dat bedrijven dit niet altijd kunnen weten. Ook wordt vermeld dat OIEC niet op een sanctielijst staat en dat volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken handel met OIEC is toegestaan. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat de kwestie complex is en niet zwart-wit.
De rechtbank is van oordeel dat Zembla met haar publicaties niet onrechtmatig jegens O1 International heeft gehandeld. De door O1 International ingestelde vorderingen worden dan ook afgewezen.
4.40. Met O1 International neemt de rechtbank in ogenschouw dat het door de uitzending opgeroepen beeld dat O1 International betrokken is bij sanctieontduiking en dat zaken doen met O1 International strafbaar kan zijn, ernstige beschuldigingen omvat, die nadelig kunnen zijn voor O1 International. Uit het voorgaande volgt evenwel dat die beschuldigingen steunen op een voldoende solide fundament en dat geen sprake is van lichtvaardige verdachtmakingen. Weliswaar heeft O1 International gelijk dat Zembla onjuiste conclusies heeft getrokken uit het Britse vonnis, maar dat neemt niet weg dat Zembla, alles bij elkaar genomen, voldoende zorgvuldig te werk is gegaan bij de totstandkoming van haar publicaties, waarbij de kernboodschap van de uitzending een voldoende feitelijke basis kent. Zembla heeft immers voldoende onderbouwd dat zij grondig feitenonderzoek heeft gedaan naar de banden tussen O1 International, OIEC, NIOC en de Revolutionaire Garde, terwijl Zembla in het kader van haar onderzoek meerdere deskundigen heeft geïnterviewd (oud CIA-analist [de voormalige CIA-specialist] , veiligheidsexpert [de veiligheidsexpert] en sanctierechtspecialist [santierecht-advocaat] ) wiens expertise met het door de uitzending belichte onderwerp (sanctieontduiking door het Iraanse regime en sanctiewetgeving) naar het oordeel van de rechtbank gegeven is.
4.41. Daarnaast heeft Zembla bij de totstandkoming van de publicaties voldoende ruimte gegeven voor wederhoor: alle kernbevindingen uit het onderzoek zijn voorafgaand aan de uitzending aan O1 International voorgehouden en O1 International heeft voldoende tijd gehad om hierop te reageren. Dat O1 International geen gebruik heeft gemaakt van die reactiemogelijkheid, kan niet aan Zembla worden tegengeworpen. Bovendien heeft Zembla, als het aankomt op de discussie of O1 International sancties ontduikt en of zaken doen met O1 International strafbaar is, voldoende nuance in de uitzending aangebracht. Zembla stelt in de uitzending dat zaken doen met O1 International ten goede zou kunnen komen aan de Revolutionaire Garde en dat het dan strafbaar is, terwijl Zembla ook opmerkt dat bedrijven dit misschien niet kunnen weten (minuut 12:30). Ook maakt Zembla in de uitzending duidelijk dat OIEC niet op de sanctielijst staat en dat Buitenlandse zaken vindt dat zaken doen met OIEC is toegestaan (minuut 27:40 en 37:15). Voor de kijker is daarmee duidelijk dat de kwestie ingewikkeld is en genuanceerd ligt en dat het dus niet onmiddellijk is gezegd dat zaken doen met O1 International tot strafrechtelijke vervolging wegens overtreding van de sanctiewetgeving zal leiden. Dat Zembla het standpunt van Buitenlandse Zaken over de positie van OIEC kritisch belicht en de schijnwerpers richt op OIEC en O1 International, is een keuze die Zembla als kritisch journalistiek programma mag maken. Daarbij geldt – ten slotte – ook dat O1 International als commerciële onderneming die actief is binnen (onder meer) de internationale olie- en gas industrie, met oud-bestuurders die later hoge functies zijn gaan bekleden in de Iraanse olie-industrie, in hogere mate heeft te dulden dat zij onderwerp van kritisch journalistiek onderzoek wordt.