Wobverzoek consultatie-versie Cbp-Richtsnoeren cameratoezicht (vervolg)
Bijdrage ingezonden door Gerrit-Jan Zwenne, Universiteit Leiden. Een tijd geleden alweer ontving ik van Cbp, waarvan de collegeleden inmiddels terug zijn van vakantie, het besluit op mijn wobverzoekje, met daarbij de eerst nog als vertrouwelijk gekwalificeerde consultatieversie van de richtsnoeren cameratoezicht.
Erin staan een handvol interessante dingen. Ik noem er een paar van. Zo is volgens de richtsnoeren geen sprake is van een gegevensverwerking (in de zin van art. 1, onder b, Wbp) als een videocamera ‘slechts monitort, dat wil zeggen alleen ‘meeloopt’ en niets vastlegt’. (par. 2.2, bldz. 13). Ik vraag mij af of dat juist is. De verwijzing naar de toelichting op het Vrijstellingsbesluit Wbp (Stb. 2001, 250, p. 71) vind ik niet overtuigend.
Ook interessant is de wijze hoe in het document wordt aangekeken tegen bijzondere gegevens (in de zin van art. 16 Wbp). In HR 23 maart 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK6331) heeft ons hoogste rechtscollege met zoveel woorden uitgemaakt dat op beeldmateriaal wél de bepalingen betreffende ras- of gezondheidsgegevens van toepassing zijn, ook als niet beoogd zou zijn om aan de beeldmateriaal dergelijke gevoelige of bijzondere gegevens te ontlenen (overw. 2.6). De concept richtsnoeren gaan daaraan op de volgende creatieve wijze voorbij:
Op camerabeelden van personen zijn de fysieke kenmerken van die personen zichtbaar. Zo is bijvoorbeeld zichtbaar of iemand een bril draagt (wat iets zegt over zijn visuele gezondheid) of een hoofddoek (wat iets kan zeggen over godsdienstige overtuiging). Tevens kan iemands ras van de camerabeelden worden afgeleid. Dit zou in de praktijk betekenen dat àlle camerabeelden van personen bijzondere persoonsgegevens zijn. Daarvoor zal in veel gevallen geen uitzondering te vinden zijn in artikel 17 tot en met 23 Wbp, terwijl het betreffende cameratoezicht an Bich niet als onaanvaardbaar hoeft te worden aangemerkt. Het CBP acht een strikte uitleg van het begrip ‘bijzondere persoonsgegevens’ derhalve een (juridisch) onwerkbare situatie. Het idee achter de bescherming van bijzondere persoonsgegevens is immers de mogelijkheid van discriminatie op basis van die gegevens. Indien die mogelijkheid niet aanwezig is, dan wel niet voor de hand ligt, hoeft niet te worden voldaan aan de uitzonderingssituaties van artikel 17 tot en met 23 Wbp. Gelet hierop merkt het CBP camerabeelden van een persoon niet als bijzondere persoonsgegevens aan als (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven; (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid; en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
De redenering is ook opmerkelijk omdat die niet lijkt te verenigen met de in 2012 door Cbp gepubliceerde richtsnoeren over het kopietje paspoort. Daarin staat (par. 4.1, bldz. 13) dat het begrip ‘ras’ “ruim moet worden uitgelegd” en dat het “zowel iemands nationaliteit [omvat] als kenmerken waaruit zijn of haar etnische afkomst kan worden afgeleid, zoals bij een pasfoto.”
Over rasgegevens en beeldopnamen, en het arrest van de Hoge Raad, schreef ik in 2010 een bijdrage voor het Privacy & Informatie.