4 okt 2024
Weigering inzageverzoek gerechtvaardigd
HR 4 oktober 2024, IT 4716; ECLI:NL:HR:2024:1372 (verzoekster tegen rechtbank Noord-Holland) Verzoekster is een voormalige werkneemster van de rechtbank Noord-Holland. Verzoekster heeft verzocht om inzage in haar persoonsgegevens op grond van de AVG. De rechtbank Noord-Holland had advies gevraagd aan de Raad voor de rechtspraak over een arbeidsgeschil met verzoekster en weigerde inzage in deze adviesaanvraag en het daaropvolgende advies. De rechtbank stelde dat het belang van een vrije en besloten gedachtewisseling zwaarder woog dan het inzagerecht van verzoekster. Het hof bekrachtigde dit oordeel, waarbij het benadrukte dat de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, waaronder de verwerkingsverantwoordelijke, een legitieme beperking van het inzagerecht kan rechtvaardigen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van verzoekster en bevestigt dat de weigering van inzage gerechtvaardigd was.
3.3.7. Op grond van art. 41 UAVG was het aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland als verwerkingsverantwoordelijke om, naar aanleiding van het inzageverzoek van [verzoekster], af te wegen of en, zo ja, in hoeverre het met het oog op de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen noodzakelijk is om een uitzondering te maken op het aan [verzoekster] toekomende recht op inzage in de verwerkte persoonsgegevens in de adviesaanvraag aan en het advies van de Rvdr. Het hof heeft de door dat gerechtsbestuur gemaakte afweging in rov. 23 en 24 volledig getoetst, door zelf af te wegen of het noodzakelijk en evenredig is om [verzoekster] inzage in deze persoonsgegevens te ontzeggen.
Het hof heeft bij die afweging in rov. 22 – in cassatie onbestreden – tot uitgangspunt genomen dat onder ‘anderen’ in de zin van art. 23 lid 1, aanhef en onder i), AVG in verbinding met art. 41 lid 1, aanhef en onder i, UAVG ook de verwerkingsverantwoordelijke dient te worden verstaan, zodat dit in cassatie uitgangspunt is.
Voorts staat in cassatie als onbestreden vast dat, zoals ligt besloten in rov. 23.4, het inzageverzoek van [verzoekster] specifiek ziet op de in de adviesaanvraag en het advies opgenomen waarderingen en beoordelingen van de feiten en omstandigheden die in het arbeidsgeschil aan de orde zijn en niet op andere persoonsgegevens die in deze stukken zijn vermeld, zoals NAW-gegevens.
Het oordeel van het hof komt erop neer dat het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland het recht heeft om dit inzageverzoek af te wijzen, omdat afwijzing noodzakelijk en evenredig is met het oog op de bescherming van het zwaarwegende belang van de rechtbank Noord-Holland om in vrijheid en beslotenheid haar standpunt in het arbeidsgeschil met [verzoekster] te bepalen en de verdediging tegen of het instellen van een rechtsvordering of verzoek voor te bereiden. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het arbeidsgeschil met [verzoekster] reeds is beëindigd door middel van een buiten rechte gesloten vaststellingsovereenkomst, maakt dat niet anders. Zoals het hof in rov. 23.3 terecht heeft overwogen, kan een vrije en ongestoorde gedachtewisseling ook in het gedrang komen indien een partij er vooraf rekening mee moet houden dat zij haar wederpartij na afloop van het geschil inzage moet verschaffen in de gedachtewisseling die ten grondslag heeft gelegen aan het innemen van haar standpunt in dit geschil.