28 sep 2022
Weigeren cameratoezicht geen grond voor ontslag
Ktr. Rb Zeeland-West-Brabant 28 september 2022, IT 4107; ECLI:NL:RBZWB:2022:5656 (Verzoeker tegen Chetu Inc.) Verzoeker is op 14 januari 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst bij Chetu Inc. in dienst getreden. Op 23 augustus 2022 ontving verzoeker per e-mail van Chetu Inc. de mededeling dat hij met onmiddellijke ingang diende deel te nemen aan het ‘Corrective Action Program (“CAP”) – Virtual Classroom’. Daarbij diende hij gedurende de gehele werkdag te zijn ingelogd, zijn scherm te delen en zijn camera aan te laten staan. Verzoeker heeft hierop gereageerd dat hij zich er niet prettig bij voelt om 9 uur per dag zijn camera aan te hebben, Chetu Inc. kan al zijn activiteiten al volgen via zijn scherm. Op 26 augustus wordt verzoeker ontslagen omdat hij zijn camera niet aan wilde zetten. De kantonrechter oordeelt dat het door Chetu Inc. geëiste aan laten staan van verzoekers camera in strijd is met diens recht op respect voor zijn privéleven, zonder dat daarvoor een gerechtvaardigde grond bestaat. Er is derhalve geen dringende reden voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter veroordeelt Chetu Inc. verzoeker een bedrag van ongeveer €80.000,- te betalen.
4.7. Naar het oordeel van de kantonrechter is het verleende ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Aan een rechtsgeldig ontslag op staande voet worden blijkens artikel 7:677 lid 1 BW drie eisen gesteld. Er moet sprake zijn van een dringende reden, op grond daarvan moet onverwijld zijn ontslagen en die reden moet tijdig en voldoende duidelijk aan de werknemer zijn meegedeeld. In haar e-mail van 26 augustus 2022 heeft Chetu Inc. als dringende reden(en) voor het ontslag genoemd ‘refusal to work’ en ‘insubordination’, ofwel werkweigering en ongehoorzaam of weerspannig gedrag. In die wel heel summiere e-mail heeft Chetu Inc. geen enkele toelichting gegeven op de aard en de ernst van de gedragingen van [naam verzoeker] en op het moment waarop die gedragingen zich zouden hebben voorgedaan, die volgens haar aan de vermelde dringende reden(en) ten grondslag liggen. Daardoor voldoet de mededeling van het ontslag niet aan de voorwaarde dat die reden voldoende duidelijk aan [naam verzoeker] kenbaar is gemaakt. Voor zover dit gebrek niet reeds grond geeft om te oordelen dat het ontslag niet rechtsgeldig is geldt ten aanzien van de door Chetu Inc. opgegeven reden(en) nog het volgende. Dat [naam verzoeker] op enig moment heeft geweigerd de opgedragen werkzaamheden te verrichten blijkt niet uit de tussen partijen gewisselde e-mailcorrespondentie die [naam verzoeker] in het geding heeft gebracht. De gestelde werkweigering levert dan ook geen dringende reden op voor het verleende ontslag. Verder kan wellicht [naam verzoeker] herhaalde bezwaar om gedurende de gehele dag de camera van zijn computer aan te laten worden aangemerkt als ongehoorzaam of weerspannig gedrag, althans als het hardnekkig weigeren om te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten vanwege de werkgever in de zin van artikel 7:678 lid 2, onder j BW, en is [naam verzoeker] bezwaar klaarblijkelijk door Chetu Inc. als zodanig beschouwd, maar van een redelijke instructie waaraan [naam verzoeker] diende te voldoen is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Aan het observeren van werknemers zijn strenge voorwaarden verbonden. In zijn arrest van 28 november 2017 overwoog het Europese Hof voor de Rechten van de Mens: “(…) that video surveillance of an employee in the workplace, be it covert or not, must be considered as a considerable intrusion into the employee’s private life (…), and hence [the court] considers that it constitutes an interference within the meaning of Article 8 [Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms]. Any interference can only be justified under Article 8 § 2 if it is in accordance with the law, pursues one or more of the legitimate aims to which that provision refers and is necessary in a democratic society in order to achieve any such aim” (ECLI:CE:ECHR:2017:1128JUD007083813, § 55). Hoewel het in artikel 8 EVRM opgenomen grondrecht in beginsel alleen werking heeft in de verhouding tussen een staat en haar burgers, kan onder omstandigheden ook in een privaat-rechtelijke arbeidsverhouding de werknemer een beroep op dit grondrecht doen, bijvoorbeeld wanneer de staat dit grondrecht onvoldoende beschermt (vergelijk onder andere het arrest van het EHRM van 5 september 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0905JUD006149608, § 110). Daarvan is in dit geval sprake. In een van haar reacties op de bezwaren van [naam verzoeker] dat hij zich ongemakkelijk voelde wanneer hij de gehele dag zijn camera aan zou moeten laten staan antwoordde Chetu Inc. dat het niet anders was dan wanneer [naam verzoeker] fysiek in een kantooromgeving door iedereen zou worden gezien. Indien ervan wordt uitgegaan dat [naam verzoeker] tijdens werktijd enkel zou (kunnen) worden geobserveerd en van hem geen opnamen zouden worden gemaakt die op enige wijze zouden worden opgeslagen of anderszins gebruikt, is geen sprake van verwerking van gegevens in de zin van artikel 4, aanhef en onder 2 van Verordening (EU) 2016/679, op welke verordening de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) berust en die wel een zekere mate van bescherming biedt aan de werknemer. Nu die bescherming bij louter observeren van de werknemer ontbreekt wordt geoordeeld dat de rechtmatigheid van dit observeren van [naam verzoeker] rechtstreeks aan artikel 8 EVRM kan worden getoetst. Die toets leidt tot het oordeel dat het door Chetu Inc. van [naam verzoeker] geëiste aan laten staan van zijn camera in strijd is met diens recht op respect voor zijn privéleven, zonder dat daarvoor een gerechtvaardigde grond bestaat. Aldus is geen sprake van het weigeren om te voldoen aan een redelijk bevel of opdracht door [naam verzoeker] , zodat hierin evenmin een dringende reden voor het ontslag op staande voet is gelegen.