2 feb 2023
Vordering tot verwijdering gegevens fraudeur afgewezen
Rechtbank Gelderland 2 februari 2023, IT 4220; ECLI:NL:RBGEL:2023:530 (eiser tegen Achmea) In deze zaak is er een geschil tussen eiser en Achmea over een gestolen auto. Achmea heeft onderzoek gedaan en beweert dat eiser opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de diefstal van de auto. Achmea heeft eiser de resultaten van het onderzoek voorgelegd en hem voldoende tijd gegeven om een tegenonderzoek uit te voeren, maar eiser heeft dit niet gedaan. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat eiser opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd en dat de opname van hem in het Externe Verwijzingsregister (EVR) daarom gerechtvaardigd is. Achmea heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser als een bedreiging kan worden gezien voor haar financiële belangen omdat hij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. Daarom heeft Achmea belang bij registratie van eiser in het EVR om zichzelf en andere financiële instellingen te beschermen tegen dergelijke claims. Eiser ondervindt nadelige gevolgen van deze registratie, maar de voorzieningenrechter is van mening dat dit niet disproportioneel is en dat de registratie ook niet de grenzen van proportionaliteit overschrijdt. De vordering van eiser tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het EVR is daarom afgewezen.
4.2. De registraties in de Gebeurtenissenadministratie en het Incidentenregister van Achmea hebben een beperkte externe werking. Deze gegevens zijn in beginsel alleen toegankelijk voor de afdeling veiligheidszaken van Achmea en slechts op verzoek beschikbaar voor de afdeling veiligheidszaken van andere verzekeraars. De melding op zich is dus niet zichtbaar voor een andere verzekeraar. [eiser] heeft gesteld dat Achmea een grote verzekeraar is en dat meerdere verzekeraars aan haar gelieerd zijn, zodat hij ernstig wordt beperkt in het afsluiten van een verzekering. Achmea heeft echter ter zitting onweersproken gesteld dat [eiser] bij het afsluiten van een andere verzekering moet melden of zijn verzekeringen elders ooit zijn beëindigd, zodat dit het aspect is dat hem beperkt en niet de interne registratie bij Achmea. Een vordering om de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst ongedaan te maken ligt echter niet voor. Gelet hierop is van spoedeisend belang van [eiser] bij verwijdering van zijn gegevens uit de interne registers van Achmea dan ook onvoldoende gebleken. Bovendien heeft Achmea toegelicht dat zij belang heeft bij handhaving van deze registraties omdat zij zich op het standpunt stelt dat [eiser] heeft gefraudeerd en zij hem niet meer (opnieuw) wil verzekeren. Dit onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.
4.5. De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat een registratie als de onderhavige verstrekkende gevolgen heeft. Het is immers voldoende aannemelijk dat een persoon van wie de gegevens zijn geregistreerd niet, of althans slechts onder zeer ongunstige voorwaarden, een nieuwe verzekering elders kan afsluiten zolang deze registratie duurt. Aan de gronden voor een dergelijke registratie dienen dan ook hoge eisen te worden gesteld (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4259). Gelet op het hiervoor overwogene moet de voorzieningenrechter beoordelen of voorshands voldoende aannemelijk is dat Achmea de door haar gestelde fraude door [eiser] in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen ter onderbouwing van haar standpunt dat aan de voorwaarden voor opname van de persoonsgegevens in het EVR is voldaan. In dit kort geding is, voor de vordering tot verwijdering van de gegevens uit het EVR, van belang of aannemelijk is dat er sprake is van het opzettelijk afleggen van onjuiste verklaringen door [eiser] .
4.8. Bij het voorgaande komt dat Achmea [eiser] de resultaten van het onderzoek heeft voorgelegd en hem, zo heeft [eiser] niet weersproken, voldoende in de gelegenheid gesteld een contra-expertise te laten verrichten, hetgeen [eiser] niet heeft gedaan. Dat hij naar zijn zeggen geen enkele expert bereid kon vinden een contra-expertise voor een particulier te verrichten en dat hij zelfs ter zitting geen enkele naam kon noemen van bedrijven die hij daartoe heeft benaderd, of middels een recent gekozen telefoonnummer kon aantonen met wie hij contact heeft opgenomen, is ongeloofwaardig. De enkele verklaring dat hij door het gebruik van Ritalin vergeetachtig is maakt dit , zonder verdere onderbouwing, niet anders. Behalve de enkele stelling dat de diefstal zo moet hebben plaatsgevonden als hij heeft verklaard omdat hij de enige sleutel van de auto in zijn bezit had tijdens het hardlopen, heeft [eiser] dus geen feiten of omstandigheden gesteld die erop zouden kunnen wijzen dat de conclusies van P-CVD onjuist zijn. Hij heeft deze mogelijkheid voldoende gehad, maar daarvan geen gebruik gemaakt.
4.9. Alle hiervoor genoemde omstandigheden in samenhang bezien leiden tot de conclusie dat voorshands aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [eiser] opzettelijk onjuiste verklaringen heeft afgelegd omtrent de toedracht van de diefstal. Bij die stand van zaken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de opname van [eiser] in het EVR voldoet aan de daaraan te stellen strenge eisen.
4.10. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Achmea heeft, gelet op het voorgaande, voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] als een bedreiging kan worden gezien voor de financiële belangen van Achmea nu hij opzettelijk heeft geprobeerd haar te benadelen door het verschaffen van onjuiste informatie. Achmea heeft dan ook belang bij registratie om zichzelf en andere financiële instellingen te beschermen tegen dergelijke ten onrechte ingediende claims. Dat [eiser] nadelige gevolgen ondervindt van deze registratie maakt niet dat hij disproportioneel in zijn belangen wordt geraakt. Bij De Vereende kan [eiser] immers ook terecht voor het afsluiten van verzekeringen. Dat deze verzekeraar hoge premies in rekening brengt dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.9. is overwogen, voor rekening van [eiser] te blijven. De registratie overschrijdt ook niet de grenzen van proportionaliteit, nu Achmea, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, met de duur van vijf jaar in plaats van de maximale duur van acht jaar de omstandigheden van [eiser] voldoende heeft meegewogen. De vordering van [eiser] tot verwijdering van zijn gegevens uit het EVR zal worden afgewezen.