26 feb 2024
Vordering die strekt tot uitvoering van samenwerkingsovereenkomst afgewezen
Rb. Midden-Nederland 26 februari 2024, IT 4528; ECLI:NL:RBMNE:2024:1923 (Eiseres tegen gedaagde). Eiseres en gedaagde bieden softwareproducten aan voor de GGZ-markt. Partijen zijn een samenwerkingsovereenkomst aangegaan die eruit bestaat dat gedaagde overeenkomsten sluit met revalidatiecentra en binnen het softwarepakket dat zij aanbiedt, naast haar eigen softwareproducten, de specifiek op de revalidatiemarkt gerichte software van eiseres laat leveren en implementeren. Op 11 oktober 2023 heeft gedaagde de samenwerking met eiseres beëindigd. Volgens eiseres op onterechte gronden. Zij vordert daarom in dit kort geding primair nakoming van de overeenkomst en dat zij in staat gesteld wordt om haar software voor het project te implementeren.
Geen van de partijen hebben het initiatief genomen om daadwerkelijk de overeenkomst te beëindigen. De aangevoerde omstandigheden leiden er ook niet toe dat gedaagde geen inspanningsverplichting meer heeft op grond van de samenwerkingsovereenkomst. De eerste vordering wordt dan ook toegewezen. De vordering tot implementatie van de software van eiseres zelf, zonder de zorginstelling zelf bij het geschil te betrekken, is te vergaand en wordt dus afgewezen. De voorzieningenrechter acht het namelijk te ingrijpend wat betreft de gevolgen ervan. Gedaagde verbeurt een dwangsom van € 50.000,- per lopend project wanneer zij niet uiterlijk binnen zes weken na betekening van dit vonnis zich op redelijke wijze heeft ingespannen om met eiseres voor deze projecten een samenwerking te realiseren.
3.6. Gelet op de gang van zaken rond het [naam 1] en de huidige verhouding tussen partijen is het inderdaad de vraag wat zij nog voor elkaar kunnen betekenen. Feit is echter dat deze omstandigheden er niet toe hebben geleid dat één van partijen het initiatief heeft genomen om de Partnerovereenkomst te beëindigen en feit is ook dat er twee lopende projecten zijn waar [eiseres] bij de onderhandelingen betrokken is geweest ( [naam 3] en [naam 4] ) en waar nog niet de software van het zusterbedrijf is geïmplementeerd. De voorzieningenrechter acht het daarom niet bij voorbaat zinloos om [gedaagde] aan haar inspanningsverplichting te houden. Daarbij weegt ook mee dat [gedaagde] tijdens de zitting heeft gezegd dat de [gedaagde] - [eiseres] combinatie een mooie oplossing is en dat het Duitse product geen fijn alternatief is. Verder weegt mee dat [eiseres] er groot (financieel) belang bij heeft om haar software bij de twee overgebleven projecten ingevoerd te krijgen en dat zij tijdens de zitting onweersproken heeft gesteld dat de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde] op de werkvloer altijd heel prettig is verlopen. Dat intern vanuit het Duitse moederbedrijf, dat niet bij de Partnerovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiseres] betrokken is, aan [gedaagde] wordt opgedrongen om ook bij [naam 3] en [naam 4] de software van de Duitse zusteronderneming te implementeren betekent niet dat [gedaagde] daarom op grond van de Partnerovereenkomst geen inspanningsverplichting meer heeft.
3.13. Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter het waarschijnlijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat er overeenstemming is bereikt of dat de onderhandelingen in een dermate vergevorderd stadium verkeren dat [gedaagde] die niet zonder meer mocht afbreken. Toch leidt dat niet tot toewijzing van het tweede deel van de vordering. De reden daarvoor is dat het om een vergaande vordering gaat, waarvan toewijzing ingrijpende gevolgen meebrengt voor [naam 1] . [gedaagde] heeft inmiddels een softwarepakket geleverd aan [naam 1] dat afkomstig is van een Duits zusterbedrijf. De implementatie daarvan is volgens [gedaagde] afgerond en klaar voor de testfase. Toewijzing van de gevraagde voorziening betekent dat dit Duitse software product weggehaald moet worden en vervangen moet worden door de software van [eiseres] . Dat gebeurt dan over het hoofd van [naam 1] , die geen partij is bij deze procedure en zich dus niet heeft kunnen uitlaten over de gevraagde vordering, maar daar wel de gevolgen van ondervindt. Dat gaat de voorzieningenrechter te ver.