28 nov 2019
Verzoek verwijdering uit BKR-registratie afgewezen
Rechtbank Den Haag 28 november 2019, IT 3038; ECLI:NL:RBDHA:2019:14243 (Verzoekster tegen ING) ING neemt als aanbieder van krediet verplicht deel aan de registratie van door aanbieders aan consumenten en zakelijke klanten verstrekte kredieten. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het Bureau Krediet Registratie (BKR). Het betreffende register heeft het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). Verzoekster neemt deel aan deze registratie en heeft meerdere malen het krediet overschreden en niet terug betaald. ING heeft, bij gebreke van volledige voldoening van de achterstand, verzoekster geregistreerd in het CKI met een A-codering, betreffende het ontstaan van een ongeoorloofde achterstand, en met een 2 codering, betreffende het geheel opeisbaar stellen van de vordering. Verzoekster vordert verwijdering uit de BKR-registratie en de genoemde coderingen op naam van verzoekster. De vordering wordt afgewezen, omdat haar belang bij het op korte termijn kunnen uitvoeren van haar plan om haar hypotheek te verhogen wegens verbouwing van haar woning onvoldoende gewicht in de schaal legt tegenover het belang van hypotheekinstellingen om het kredietverleden van verzoekster mee te wegen bij de beoordeling van haar financieringsaanvraag.
4.8. Het belang van [verzoekster] bij het op korte termijn kunnen uitvoeren van dit plan legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het belang van hypotheekinstellingen om het kredietverleden van [verzoekster] mee te wegen bij de beoordeling van haar financieringsaanvraag. Deze situatie kwalificeert dan ook niet als uitzonderlijke situatie zoals hiervoor bedoeld. Daarbij acht de rechtbank zwaarwegend dat [verzoekster] en haar partner momenteel een woning in eigendom hebben waar zij kunnen wonen en waarvan zij de hypothecaire lasten op dit moment naar eigen zeggen gemakkelijk kunnen dragen. Van een noodzaak voor de uitvoering van dit plan op korte termijn is de rechtbank niet gebleken. Integendeel, [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij er ook over een paar jaar toe kan overgaan, maar dat niemand weet wat de toekomst brengt en dat ze het graag nu wil doen. Het vorenstaande in aanmerking nemende, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat ook het belang van [verzoekster] bij de hantering van een kortere registratietermijn dan vijf jaar minder zwaar weegt dan het belang van hypotheekinstellingen bij de hantering van een dergelijke (reguliere) termijn.