10 sep 2019
Verwijdering van puur subjectieve persoonsgegevens
Hof Arnhem-Leeuwarden, 10 september 2019, IT 2863; ECLI:NLGHARL:2019:7410 (Vader tegen hulpverleningsinstelling) Een kind is gedurende één jaar onder toezicht gesteld. De vader verzocht de hulpverlener en hulpverleningsinstelling om de persoonsgegevens van hem en het kind te verwijderen na afloop van de jeugdhulpverlening. De hulpverleningsinstelling heeft dit geweigerd. Moeten de gegevens uit stukken, zijnde opgesteld in het kader van hulpverlening aan een jeugdige, worden vernietigd of gewijzigd wegens strijd met de Jeugdwet of de Wbp? Artikel 11 Wbp is gebaseerd op de gedachte dat persoonsgegevens objectief worden verwerkt. Subjectieve observaties en constateringen van de hulpverlener kunnen slechts worden vernietigd, indien ten aanzien van deze gegevens iedere objectieve grondslag ontbreekt. Dergelijke gegevens die zijn weergegeven in het hulpverleningsplan, dienen te worden verwijderd door de hulpinstelling.
5.11 Het hof stelt bij de beoordeling van de verzoeken van de vader voorop dat de hulpverleningsinstelling c.s. in het kader van de jeugdhulpverlening een familiegroepsplan of hulpverleningsplan dient op te stellen. Bij het opstellen van dergelijke plannen kunnen persoonsgegevens worden verwerkt. De hulpverleningsinstelling c.s. moet, met inachtneming van de regels over de verwerking van persoonsgegevens, in het kader van de te verlenen jeugdhulp in staat blijven persoonsgegevens te verwerken van personen die met het oog op de betrokken jeugdhulp van belang zijn. Deze gegevens moeten, zoals artikel 11 Wbp bepaalt, op een juiste en nauwkeurige manier worden verwerkt, voor zover zij gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of worden verwerkt toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. De moeder heeft bezwaar tegen de verwijdering van de stukken en acht het van groot belang dat dossiers omtrent de hulpverlening door onafhankelijke instanties, zoals de hulpverleningsinstelling, bewaard blijven. Zo bevatten het hulpverleningsplan en de aanvulling op het eindverslag informatie over de gezinssituatie omtrent het kind op het moment van de hulpverlening, aldus de moeder.
5.12 Het hof acht redelijkerwijs aannemelijk dat de moeder een aanmerkelijk belang heeft bij bewaring van de gegevens en dat dit belang in het algemeen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij volledige vernietiging daarvan. Daarbij geldt wel dat indien er persoonsgegevens, zoals in dit geval van de vader, in stukken worden opgenomen deze gegevens gelet op de doeleinden, waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, juist en nauwkeurig dienen te zijn (zie artikel 11 lid 2 Wbp). Artikel 11 Wbp gaat uit van een objectieve basis voor de verwerking van persoonsgegevens. Constateringen en observaties van de jeugdhulpverlener, die naar hun aard subjectief zijn, vallen in beginsel buiten bereik van de vernietiging, tenzij is vast te stellen dat deze constateringen en observaties iedere objectieve grondslag ontberen. Het hof oordeelt dat dit het geval is ten aanzien van punt 10 en punt 20, (de passages zijn genummerd door de vader in bijlage 8 bij het aanvullend beroepschrift van 26 december 2017, in het hulpverleningsplan). In punt 10 staat: ‘Het kind wordt niet betrokken bij de spanningen van de strijd die de vader met moeder voert’ en in punt 20 staat vermeld: ‘De relatie die al onder spanning stond, is sterker onder spanning komen te staan door de hevige strijd die vader met moeder voert’. Deze passages lijken alleen een subjectief oordeel van de jeugdhulpverlener te bevatten, zonder dat daarbij enige objectieve grondslag daarvoor wordt vermeld. De hulpverlener heeft ten aanzien van onder meer het opnemen van deze twee passages in het hulpverleningsplan een waarschuwing opgelegd gekregen door de NVPA klachtencommissie. De klachtencommissie was van oordeel dat het ging om een eenzijdige weergave van een opvatting van de moeder, die de hulpverlener niet voor haar rekening kon nemen, zonder dat zij de vader hierover had gesproken, hetgeen in strijd is met de voor haar geldende gedragsregels. In aansluiting op het oordeel van de klachtencommissie merkt het hof voornoemde passages aan als subjectieve oordelen die in strijd met artikel 11 Wbp niet nauwkeurig en juist in het hulpverleningsplan zijn verwerkt. Het hof wijst dan ook het verzoek tot vernietiging ten aanzien van deze twee passages uit het hulpverleningsplan toe. De overige door de vader gearceerde passages in het hulpverleningsplan bevatten naar het oordeel van het hof ofwel persoonsgegevens ofwel feitelijke observaties, waarvan de vader niet of onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd waarom deze onjuist zijn of een objectieve grondslag ontberen.
5.13 De conclusie luidt dat de gegevens, zoals weergegeven in punt 10 en 20 van het hulpverleningsplan (overgelegd als bijlage 8 bij het aanvullend verzoekschrift van 26 december 2017), dienen te worden verwijderd door de hulpverleningsinstelling. De hulpverleningsinstelling beschikt immers over het hulpverleningsplan en kan uitvoering geven aan het verzoek. De verzoeken van de vader zullen in zoverre worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. De hulpverlener is niet langer werkzaam bij de hulpverleningsinstelling en kan daarom geen uitvoering meer geven aan de verzoeken. Het hof wijst de verzoeken ten aanzien van de hulpverlener om die reden af.