Gepubliceerd op dinsdag 12 november 2019
IT 2938
Rechtbank ||
14 nov 2019
Rechtbank 14 nov 2019, IT 2938; (X tegen ABN AMRO en Rabobank), https://itenrecht.nl/artikelen/verwerking-persoonsgegevens-bkr-registratie-is-proportioneel-en-subsidiair

Uitspraak ingezonden door Stefan Kuipers, Trip Advocaten & Notarissen.

Verwerking persoonsgegevens BKR-registratie is proportioneel en subsidiair

Rechtbank Noord-Holland 14 november 2019, IT 2938; (X tegen ABN AMRO en Rabobank) Eiser, dhr S, is meerdere kredietovereenkomsten aangegaan met Rabobank en ABN Amro. Vervolgens heeft S achterstanden op de kredieten laten ontstaan en is uiteindelijk gestopt met het betalen van de maandtermijnen van deze kredieten. Ondanks herhaalde sommaties is S niet tot betaling overgegaan. Daarop hebben Rabobank en ABN Amro respectievelijk enkele bijzonderheidscodes geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR. S wenst in het onderhavige geschil om ABN Amro en Rabobank te bevelen de bijzonderheidscoderingen in het CKI van het BKR te verwijderen. Volgens S hebben ABN Amro en Rabobank de verwijdering van de bijzonderheidscoderingen ten onrechte geweigerd. Dit blijkt in het onderhavige geval echter onjuist: de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de BKR-registratie is gerechtvaardigd, gezien de registratie nodig is om S tegen overkreditering te beschermen en andere kredietinstellingen te waarschuwen. De belangenafweging die bij de beoordeling van het geschil moet worden gemaakt, valt dus uit in het nadeel van S.

4.4. ABN AMRO en Rabobank zijn als deelnemers van de registratie gebonden aan het Algemeen Reglement (AR) van het BKR. In dat reglement zijn regels neergelegd waaraan de registratie van persoonsgegevens moet voldoen. Volgens artikel 3 lid 4 AR vindt de verwerking door het BKR - en dus ook door de kredietaanbieders - van persoonsgegevens haar rechtmatige grondslag in artikel 6 lid onder f AVG. Reden hiervoor is dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigd belangen van het BKR en haar zakelijke klanten. 

4.5. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon, in dit geval dhr. S, vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. Dit bezwaar moet door de verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval ABN AMRO en Rabobank, worden gehonoreerd, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden voor verwerking van de gegevens aanvoeren die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van dhr. S. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel UAVG). De rechter toetst dan of sprake is van dwingende gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke die in dat specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen van de betrokkene (overweging 69 AVG). 

4.6. Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment va de afweging bekende feiten en omstandigheden. Dat betekent dat hierbij ook feiten en omstandigheden kunnen worden betrokken die zich pas na de registratie hebben voorgedaan. Bij elke registratie moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (Hoge Raad 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097 (Santander)). Dit brengt met zich dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat dit doel niet in redelijkheid op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). 

4.8.4. Bovendien heeft dhr. S. onvoldoende onderbouwd dat zijn huidige financiële situatie stabiel is. Er zijn door hem geen recente cijfers overgelegd van zijn inkomen, hij heeft in maart 2016 - dus kort na het schuldeisersakkoord en de afboekingen van september 2015 - opnieuw een (hypothecaire) geldlening van €250.000,00 afgesloten, het staat niet vast dat hij aan zijn verplichtingen van zijn huidige hypothecaire lening voldoet, hij had eind 2018 een schuld bij de Belastingdienst, hij is recent een betalingsregeling met de Belastingdienst niet nagekomen en er staat nog een deel van het Bbz-krediet open, terwijl dit in 2018 afgelost had moeten zijn. Dhr. S.  heeft - hoewel hij hiertoe in de gelegenheid is gesteld - voorgaande stellingen van de banken niet betwist, waardoor deze vast zijn moment te staan. Er kan dus niet van een (langdurig) financieel gezonde situatie aan de zijde van dhr. S.  gesproken worden. De registratie is dan ook in dit geval daadwerkelijk nodig om dhr. S.  tegen overkreditering te beschermen en andere kredietinstellingen te waarschuwing.