31 okt 2024
Uitingsvrijheid hoeft niet te worden beperkt ten behoeve van privacybescherming
Vzr. Rb. Amsterdam 31 oktober 2024, IT 4670; ECLI:NL:RBAMS:2024:6673 (Gemeente Amsterdam tegen gedaagden). Gedaagden en gemeente Amsterdam hebben meerdere geschillen over het gebruik en de exploitatie van een terrein in het havengebied van Amsterdam. Onder voorbehoud van de goedkeuring van het college van B&W en de gemeenteraad hebben de gemeente en gedaagde een koopovereenkomst gesloten, maar de goedkeuring is er niet gekomen. Gedaagde heeft een brief geschreven waarin hij de gemeente verwijt onredelijk te hebben gehandeld. In deze brief noemt hij de namen van de ambtenaren en advocaat van de gemeente. De brief is gepubliceerd op een website. De gemeente stelt dat het belang van gedaagde bij vrijheid van meningsuiting minder zwaar weegt dan het belang van de medewerkers van de gemeente bij privacybescherming, omdat het noemen van hun namen niet noodzakelijk is. In deze procedure vordert de gemeente dat gedaagde wordt bevolen de namen van de medewerkers en advocaat onleesbaar te maken.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het kritische geluid van gedaagde, zoals de berichten op de website, kan worden aangemerkt als een bijdrage aan een (publiek) debat van algemeen belang. Daarnaast zijn de betrokken personen geen anonieme medewerkers van de gemeente, maar twee hoge ambtenaren en een advocaat, die ook zelf de media opzoeken en/of al eerder in de publieke belangstelling hebben gestaan. Het vermelden van de namen wordt niet aangemerkt als onrechtmatig handelen door gedaagde jegens de gemeente. Een beperking van zijn uitingsvrijheid zoals gevorderd is dan ook niet toewijsbaar. Bij de huidige stand van zaken weegt de uitingsvrijheid zwaarder dan de privacybescherming van de ambtenaren en de advocaat.
4.11. Ook het bepaalde in de AVG en de UAVG (de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Uitvoeringswet) – los van de vraag of de Gemeente daarop een rechtstreeks beroep toekomt – kan de Gemeente niet baten. Ook een recht op het wissen van gegevens moet in voorkomende gevallen immers worden afgewogen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting. In dit concrete geval weegt bij de huidige stand van zaken de uitingsvrijheid zwaarder dan de privacybescherming van de Ambtenaren en de Advocaat.