25 jul 2022
Terechte uitschrijving Basisregistratie personen
Rb. Rotterdam 25 juli 2022, IT 4054; ECLI:NL:RBROT:2022:7254 (eiseres tegen het College) Het College van B&W van Rotterdam heeft eiseres met het besluit van 23 maart 2020 uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (hierna: brp). Met drie besluiten van 23 maart 2020 heeft verweerder de kinderen van eiseres uitgeschreven uit de brp. De bezwaren van eiseres tegen deze besluiten, werden met twee besluiten van 20 juli 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Eiseres werd uitgeschreven uit de brp door het College na een onderzoek naar de huidige verblijfplaats van eiseres. Eiseres stelt dat het College in strijd heeft gehandeld met de AVG. Het College zou namelijk, zonder daarvoor een deugdelijke grondslag te hebben, medische persoonsgegevens hebben gevorderd en verwerkt.
De rechtbank oordeelt dat, ook al zou het College in strijd hebben gehandeld met de AVG, dit er niet toe leidt dat de besluiten tot uitschrijving onrechtmatig zijn. Ook oordeelt de rechtbank dat het College in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiseres niet op het adres woonde aangezien eiseres herhaaldelijk niet in de woning is aangetroffen, de buren hebben verklaard dat eiseres niet in de woning woonde en de woning een onbewoonde indruk maakte. Er is volgens de rechtbank voldaan aan de vereisten uit artikel 2.22 lid 1 van de Wet brp. Het College heeft terecht de bijhouding van de persoonslijst van eiseres in de brp opgeschort. Ook oordeelt de rechtbank dat er geen briefadres in de brp geregistreerd hoefde te worden. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond.
6.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ook als eiseres zou moeten worden gevolgd in haar stellingen dat verweerder in strijd met de AVG heeft gehandeld, betekent dat nog niet dat de besluiten tot uitschrijving onrechtmatig zijn. Hierbij is van belang dat niet gebleken is dat de besluiten (mede) op de naar aanleiding van de vordering overgelegde stukken of naar aanleiding van de e-mailwisseling met Woonbron zijn gebaseerd.
7.6. Hoewel eiseres heeft verklaard dat zij in de woning woonde, en dit ook in het “Formulier verklaring woonadres” heeft vermeld, heeft verweerder dit niet doorslaggevend hoeven achten. Eiseres heeft bij die verklaring, en ook later in de procedure, geen toereikend bewijs overgelegd van haar stelling dat zij daar daadwerkelijk woonde, ook niet van haar stelling dat zij in de woning overnachtte. De stukken die eiseres op 25 maart 2020 heeft ingediend, tonen ook niet aan dat zij daadwerkelijk woonachtig was in de woning. Niet gebleken is dat de stukken die eiseres bij verweerder heeft ingediend in het kader van de Participatiewet, dit wel aantonen. Dat verschillende instanties brieven naar het door eiseres opgegeven adres hebben gestuurd, betekent niet dat eiseres daar feitelijk woonde. Instanties gaan immers uit van het door eiseres opgegeven adres of van het laatst bekende adres in de brp (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3499). Omdat eiseres herhaaldelijk niet in de woning is aangetroffen, de buren hebben verklaard dat eiseres niet in de woning woonde en de woning een onbewoonde indruk maakte, heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat eiseres niet op het adres woonde. Dat eiseres nog in persoon stukken heeft ingediend bij verweerder, doet hier niet aan af, omdat daaruit niet blijkt dat zij daadwerkelijk op het adres woonde (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1036). Verder betekent het feit dat andere bestuursorganen (en verweerder zelf in het kader van de Participatiewet) er – uiteindelijk – wel van zijn uitgegaan dat eiseres in de woning woonde, nog niet dat verweerder ook in het kader van de brp tot deze conclusie diende te komen. Hierbij is van belang dat bij uitstek de in de brp vermelde gegevens betrouwbaar en duidelijk moeten zijn (zie hiervoor in 7.2). Gelet op het vorenstaande is voldaan aan de drie cumulatieve vereisten van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp en heeft verweerder terecht de bijhouding van de persoonslijst van eiseres in de brp opgeschort.