26 jan 2018
T-Mobile heeft ruimschoots aan door Hoge Raad gestelde telefoonabonnement-eisen voldaan
Ktr. Rechtbank Rotterdam 26 januari 2018, IT 2481; ECLI:NLRBROT:2018:657 (Direct pay tegen gedaagde) Telecomrecht. Gedaagde heeft in 2015 met T-Mobile een tweetal overeenkomsten gesloten voor de duur van 24 maanden. T-Mobile heeft de vorderingen gecedeerd aan Direct Pay. Gedaagde is, ondanks sommaties, in gebreke gebleven met betaling van de op grond van de tussen hem en T-Mobile gesloten overeenkomst door hem verschuldigde facturen. T-Mobile heeft de overeenkomst ontbonden, maar heeft hierbij schade geleden. Het verweer van gedaagde dat de overeenkomsten niet door hem in privé zijn afgesloten, maar in hoedanigheid van directeur/eigenaar van een B.V., wordt verworpen. Ook heeft een wilsgebrek het tot stand komen van de overeenkomst niet in de weg gestaan. Aan de eisen die de Hoge Raad in zijn arrest van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236) aan telefoonabonnementen stelt is in deze zaak ruimschoots voldaan. De vordering van Direct Pay wordt toegewezen.
4.1 De kantonrechter verwerpt het verweer dat de overeenkomsten niet door [gedaagde] in privé zijn afgesloten, maar in zijn hoedanigheid van directeur/eigenaar van [de B.V.]. In de overeenkomsten is uitdrukkelijk vermeld dat [gedaagde] zelf de contractant is, waarbij zelfs nog expliciet is opgenomen dat ook het gebruik van de abonnementen voornamelijk privé is. Dat [gedaagde] bij het afsluiten van de overeenkomsten kennelijk zijn zakelijke (e-mail)adres en bankrekeningnummer heeft opgegeven doet hieraan niet af, nu daar allerlei redenen voor kunnen zijn. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van dupliek bovendien zelf aangevoerd dat het ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten voor T-Mobile niet duidelijk was dat het om zakelijke abonnementen ging. Het voorgaande betekent dat Direct Pay op goede gronden in privé, en dus ook als consument, heeft gedagvaard.
4.2 Vervolgens komt de vraag aan de orde of een wilsgebrek aan het tot stand komen van de overeenkomsten tussen T-Mobile en [gedaagde] in de weg heeft gestaan. [gedaagde] heeft gesteld dat hij onder druk van zijn opdrachtgever, ten behoeve waarvan hij de beide overeenkomsten zou hebben afgesloten, de abonnementen met T-Mobile is aangegaan.
De kantonrechter overweegt als volgt.
[gedaagde] heeft zelf gesteld dat op het moment van sluiten van de overeenkomsten de opdrachtgever die [gedaagde] volgens hem onder druk heeft gezet niet aanwezig was in de telefoonwinkel. Voorts is niet gesteld of gebleken dat er sprake was van andere omstandigheden waardoor voor T-Mobile viel af te leiden dat er sprake was van enigerlei druk. Uit het overgelegde proces-verbaal van aangifte bij de politie en de schriftelijke verklaring van [gedaagde] blijkt dat evenmin. Ook de gestelde beroving van (onder meer) de bij het aangaan van de overeenkomsten door [gedaagde] ontvangen telefoons, heeft buiten het zicht van het winkelpersoneel plaatsgevonden. Het voorgaande leidt ertoe dat niet vaststaat dat de door [gedaagde] gestelde druk T-Mobile bekend was, dan wel bekend had moeten zijn, waardoor enig wilsgebrek aan de zijde van [gedaagde] niet aan de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten in de weg staat en deze niet vernietigbaar zijn in de zin van artikel 3:44 lid 1 BW, voor zover [gedaagde] daar een beroep op heeft gedaan.
4.3 De tussen T-Mobile en [gedaagde] gesloten overeenkomsten worden voor wat betreft de toestelcomponenten conform het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1385) ter zake van de verkrijging van de mobiele telefoons aangemerkt als koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A:1576 lid 1 (oud) BW, nu uit de overeenkomsten blijkt dat de door [gedaagde] verschuldigde maandbedragen met betrekking tot de telefoontoestellen strekken tot afbetaling van die door [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomsten ontvangen toestellen.
4.4 Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de onderhavige telefoonabonnementen met toestellen toetsen aan de wettelijke vereisten voor koop op afbetaling, zoals die golden tot 1 januari 2017. Met ingang van genoemde datum is bedoeld artikel 7A:1576 lid 1 (oud) BW vervallen, doch blijkens artikel 200 Overgangswet NBW blijft die bepaling van toepassing op overeenkomsten die zijn afgesloten vóór 1 januari 2017. Nu in dit geval vaststaat dat de overeenkomsten op 24 november 2015 door partijen zijn gesloten, is genoemd artikel 7A:1576 lid 1 (oud) BW onverkort van toepassing. Volgens die bepaling is koop en verkoop op afbetaling de koop en verkoop waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd. Artikel 7A:1576 lid 2 (oud) BW bepaalt dat de overeenkomst niet van kracht is, voordat partijen de door de koper te betalen prijs hebben bepaald.
4.5 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236) beslist dat, ter bescherming van het belang van de koper, duidelijk moet zijn wat de koopprijs van de door hem gekochte zaak is, en daarmee wat de omvang is van de door hem verschuldigde termijnen, voor zover die daarop betrekking hebben. Die prijs moet in de overeenkomst afzonderlijk zijn bepaald. Direct Pay heeft gesteld dat de prijs van de toestellen € 672,00 per stuk bedraagt en dat die prijs ook is vermeld in de beide overeenkomsten. Vastgesteld wordt dat die prijs inderdaad expliciet in die overeenkomsten is vermeld en ook dat daarin is opgenomen dat de maandelijkse termijnbetalingen voor de toestellen € 28,00 (€ 672,00/24 maanden) per toestel bedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee ruimschoots voldaan aan het vereiste dat de koopprijs in de overeenkomst afzonderlijk is bepaald. Dit leidt ertoe dat de overeenkomsten, ook voor wat betreft de toestelgedeeltes, van kracht zijn geworden.
4.6 [gedaagde] heeft niet betwist de facturen tot aan de datum van beëindiging van de overeenkomsten onbetaald te hebben gelaten. Nu ook de hoogte daarvan niet in debat is, wordt uitgegaan van de juistheid daarvan. De gevorderde betaling van de facturen van
30 november 2015 van (telkens twee keer) € 81,93, 28 december 2015 ad € 51,98,
27 januari 2016 ad € 51,98, 29 februari 2016 ad € 66,98 en 28 maart 2016 ad € 55,02 is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat de in de beide facturen van 29 februari 2016 begrepen administratiekosten van elk € 15,00 inclusief btw als buitengerechtelijke kosten aangemerkt dienen te worden. Dit betekent dat deze facturen toewijsbaar zijn tot een bedrag van elk € 51,98. Uit de in de dagvaarding opgenomen specificatie van de gevorderde hoofdsom kan overigens worden afgeleid dat die kosten reeds op deze facturen in mindering zijn gebracht. Aldus is toewijsbaar de som van voormelde bedragen, zijnde € 585,78.4.7 Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de verplichtingen van [gedaagde] na het beëindigen van de overeenkomsten, in rekening gebracht bij de facturen van 14 april 2016, wordt als volgt overwogen.
Gelet op hetgeen hiervoor onder de rechtsoverwegingen 4.2 en 4.5 is overwogen, is
[gedaagde] de waarde van de telefoontoestellen (volledig) verschuldigd. Het verweer van [gedaagde] dat hij is beroofd van die toestellen, is een omstandigheid die, hoe vervelend ook voor hem, niet aan T-Mobile kan worden toegerekend of kan tegengeworpen. [gedaagde] diende per telefoontoestel een bedrag van € 28,00 inclusief btw per maand te betalen. Nu de overeenkomsten zonder de beëindiging daarvan nog ruim 19 maanden zouden hebben voortgeduurd, leidt het voorgaande ertoe dat voor wat betreft de toestelcomponenten de in de facturen van 14 april 2016 berekende bedragen van € 543,12 per toestel toewijsbaar zijn.