Gepubliceerd op donderdag 4 april 2024
IT 4518
Hof ||
4 apr 2024
Hof 4 apr 2024, IT 4518; ECLI:NL:GHARL:2024:2100 (Appellant tegen Stichting De Rading), https://itenrecht.nl/artikelen/stichting-is-verplicht-kennis-te-geven-over-verwijdering-persoonsgegevens

Stichting is verplicht kennis te geven over verwijdering persoonsgegevens

Hof Arnhem-Leeuwarden 26 maart 2024, IT 4518; ECLI:NL:GHARL:2024:2100 (Betrokkene tegen Stichting De Rading). In 2013 is de dochter van betrokkene onder toezicht gesteld en vervolgens bij Stichting De Rading (hierna: De Rading) terecht gekomen. Betrokkene heeft een hulpverlener die werkzaam was bij De Rading verzocht zijn en zijn dochters persoonsgegevens te verwijderen. De Hoge Raad heeft als eindoordeel gegeven dat alle door betrokkene benoemde passages verwijderd dienen te worden [zie IT 3597]. Uit gegevens van Samen Veilig blijkt echter dat De Rading op basis van meerdere indicatiebesluiten op naam van de dochter jeugdhulpverlening heeft verleend. Ook blijken er meerdere eerste hulpverleningsplannen en eindverslagen te bestaan. Betrokkene verzoekt dat De Rading wordt bevolen om opgave te doen van degenen aan wie zij mededeling heeft gedaan van de betreffende gegevens en hen in kennis te stellen van de verwijdering van de passages.

Omdat hem ter ore zou zijn gekomen dat er meerdere hulpverleningsplannen en verslagen zijn, heeft betrokkene bij beroepschrift zijn verzoek gewijzigd ter vermeerdering ervan. Bij tussenuitspraak van 19 september 2023 is de betrokkene in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen. Betrokkene heeft echter geen andere stukken in het geding gebracht, waardoor het vermeerderde verzoek alsnog dient te worden afgewezen. Betrokkene komt in dit hoger beroep op tegen de afwijzing van zijn verzoek om De Rading opgave te laten doen van de derden aan wie het hulpverleningsplan is verstrekt en beveelt voorts dat ontvangers van het plan in kennis worden gesteld van de verwijdering van de passages. De Rading beroept zich op de uitzonderingsgronden van artikel 23 lid 1 onder i AVG en artikel 41 lid 1 onder i UAVG en stelt dat het medisch beroepsgeheim haar belet om aan de betrokkene gegevens te verstrekken over ontvangers van het hulpverleningsplan, omdat het plan ook gegevens bevat over zorgverlening aan de moeder. De Rading heeft echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van verstrekking van gezondheidsgegevens van de moeder als zij uitsluitend informatie verstrekt over de ontvangers van de persoonsgegevens van de betrokkene. Het beroep op de beperking van artikel 19 AVG wordt niet gehonoreerd. Het hof beveelt De Rading om zo spoedig mogelijk (alsnog) de ontvangers aan wie zij het hulpverleningsplan heeft verstrekt in kennis te stellen van de drie te verwijderen passages in het hulpverleningsplan en in welke stukken zij die moeten verwijderen en/of afschermen.

2.19 Het hiervoor genoemde bezwaar van De Rading is met name gericht tegen het verzoek van [de betrokkene] tot het doen van opgave aan hem van de (rechts)personen die De Rading in kennis heeft gesteld van de verwijdering van de drie bewuste passages. Op grond van dat verzoek hoeft De Rading [de betrokkene] slechts de naam van de (rechts)personen te noemen, aan wie zij het hulpverleningsplan op naam van de dochter heeft verstrekt. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van De Rading, die ontbreekt, is niet duidelijk dat en in hoeverre het noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van de bescherming van de rechten van de moeder om deze informatie te weigeren. Een overzicht van de ontvangers van het hulpverleningsplan bevat immers niet per definitie persoonsgegevens van de moeder en komt ook niet per definitie in strijd met het medisch beroepsgeheim. Dat uit een te verstrekken overzicht hoe dan ook zou blijken dat de moeder door de instantie(s) waar De Rading het hulpverleningsplan aan heeft verstrekt zou zijn behandeld, blijkt ook niet uit de voorbeelden die [de betrokkene] heeft genoemd, zoals Bureau Jeugdzorg en de Inspectie Gezondheidszorg. Het vermelden van Samen Veilig (voorheen Bureau Jeugdzorg) op een overzicht van ontvangers bevat, zonder nadere toelichting van de zijde van De Rading, geen persoonsgegevens van de moeder en vormt geen schending van het medisch beroepsgeheim. Ook de overgelegde stukken die [de betrokkene] heeft ontvangen van Samen Veilig naar aanleiding van zijn verzoek daartoe, geven geen blijk van een schending van het medisch beroepsgeheim of van de privacyrechten van moeder.

2.20 De Rading voert aan dat zij een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt tussen de belangen van [de betrokkene] en de belangen van de moeder. Daarbij noemt De Rading het belang van de moeder op geheimhouding van haar gezondheidsgegevens. Zoals hiervoor in 2.19 is geoordeeld, heeft De Rading echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van verstrekking van gezondheidsgegevens van de moeder als zij uitsluitend informatie verstrekt over de ontvangers van de persoonsgegevens van [de betrokkene] . Daarbij wijst het hof erop dat de overwegingen die verband houden met de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen uitsluitend een beperking van het recht uit artikel 19 AVG rechtvaardigen, voor zover een dergelijke beperking de wezenlijke inhoud daarvan onverlet laat en, zoals bepaald in artikel 23, lid 1, onder i AVG, een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van die bescherming.3 Voor zover mogelijk moet De Rading daarom de informatie verstrekken op een wijze die geen afbreuk doet aan de rechten of vrijheden van de moeder. Daarbij moet De Rading er rekening mee houden dat deze belangenafweging er niet toe mag leiden dat [de betrokkene] alle informatie wordt onthouden.4 Het belang van [de betrokkene] bij het verkrijgen van deze informatie is om te weten welke organisaties zijn persoonsgegevens verwerken, zodat hij de mogelijkheid heeft om zijn rechten uit de AVG uit te oefenen, zoals zijn recht op inzage in of rectificatie of verwijdering van zijn persoonsgegevens. Uit wat De Rading heeft aangevoerd bij haar belangenafweging blijkt niet dat zij voldoende oog heeft gehad voor dit belang en voor het recht dat [de betrokkene] op grond van artikel 19 tweede volzin AVG toekomt (zie hiervoor in 2.17). Dat maakt het hof ook op uit wat De Rading in haar incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd.