24 jan 2023
Rechtbank oordeelt dat herhaalde aanvraag in kader AVG ongegrond is
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 januari 2023, IT 4219; ECLI:NL:RBZWB:2023:414 (eiser tegen het college van B&W Breda) De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag in het kader van de AVG beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. Het college heeft de aanvraag als herhaalde aanvraag beschouwd en wilde deze afwijzen op basis van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft getoetst of het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft opgesteld en of er sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De eiser heeft geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangedragen en de rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om af te zien van een hoorzitting. De rechtbank had geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de secretaris van de adviescommissie bezwaarschriften en het college heeft voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot het advies. Daarom slaagt de beroepsgrond niet.
3.7 Vaststaat dat eiser met zijn verzoek van 2 september 2020, dat voor zover relevant gelijkluidend is aan zijn verzoek van 26 april 2020, een herhaalde aanvraag heeft gedaan en dat hij daarom op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Eiser heeft in zijn verzoek van 2 september 2020 slechts een ander artikel uit de AVG als grondslag voor zijn verzoek opgevoerd. Voor wat betreft de foto’s heeft het college zich ook in het eerdere besluit op het standpunt gesteld dat het vanaf 1 mei 2019, maar in ieder geval vanaf 17 januari 2020 niet meer over de foto’s beschikte en dat is vast komen te staan dat de foto’s zijn vernietigd. De argumenten die eiser ter zake inbrengt, heeft hij evenzeer ingebracht in de bezwaar- en beroepsprocedure naar aanleiding van besluit op zijn eerdere verzoek.
In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen nieuw feit of veranderde omstandigheid waardoor aanleiding bestaat om te twijfelen aan het standpunt van het college.
Dat eiser stelt dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding, omdat het college de foto’s heeft gebruikt in latere WOZ-procedures is ook geen nieuw feit of omstandigheid nu dit gegeven al bekend was vóór het eerdere besluit van 24 november 2020 en eiser dit ook al eerder naar voren heeft gebracht. De stelling dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) – die eiser pas voor het eerst op 13 december 2022 ter zitting naar voren heeft gebracht – is evenmin een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Deze artikelen waarborgen het recht op de persoonlijke levenssfeer en privacy en vormen slechts een – algemenere – grondslag van het recht, vastgelegd in de AVG, waarop eiser zijn eerdere verzoek heeft gegrond. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat de afwijzing van eisers tweede verzoek evident onredelijk is.
3.9 De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college op goede gronden heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Ingevolge vaste rechtspraak kan van het houden van een hoorzitting alleen worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Uit het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 2 mei 2022 blijkt dat zij de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd betrokken heeft bij de heroverweging. Het college heeft volgens de rechtbank op grond van deze bezwaren kunnen oordelen dat het op voorhand zonder twijfel was dat het bezwaar ongegrond zou worden verklaard en dat om die reden van het horen kon worden afgezien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.13 In de verklaring die door het college is gegeven ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van [naam secretaris Adviescommissie bezwaarschriften] als plaatsvervangend voorzitter van de adviescommissie bezwaarschriften. De omstandigheid dat zij tijdens de hoorzitting van 1 september 2020 in de rol van secretaris aanwezig was, maakt niet dat zij het advies van 2 mei 2022 niet als plaatsvervangend voorzitter heeft kunnen ondertekenen.
De stelling van eiser dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het advies tot stand is gekomen met inbreng van de twee andere commissieleden kan de rechtbank evenmin volgen. Niet is gebleken dat de adviescommissie niet voldoet aan de daaraan te stellen wettelijke eisen. Bovendien volgt uit artikel 18, vierde lid, van de Verordening dat het advies namens de commissie door haar voorzitter wordt ondertekend. Dat het advies dus enkel is ondertekend door [naam secretaris Adviescommissie bezwaarschriften] is conform de Verordening en dit betekent niet – in tegenstelling tot wat eiser stelt – dat uitsluitend de voorzitter beslist over het advies. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
3.17 De rechtbank ziet in wat eiser heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de adviescommissie niet voldoet aan de wettelijke vereisten uit artikel 7:13 van de Awb en artikel 4 van de Verordening. Verder is op grond van artikel 5 van de Verordening duidelijk dat het ambtelijke secretariaat de adviescommissie ondersteunt in de werkzaamheden en dat de secretarissen worden aangewezen door de gemeente Breda. Voor hen geldt niet het vereiste van onafhankelijkheid. Dat de secretaris van de adviescommissie bezwaarschriften als contactpersoon vermeld staat in de correspondentie en er wordt verwezen naar het e-mailadres gemeentebreda@breda.nl, maakt niet dat het advies niet-onafhankelijk tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt evenmin.