Gepubliceerd op vrijdag 25 augustus 2023
IT 4356
Rechtbank Amsterdam ||
16 aug 2023
Rechtbank Amsterdam 16 aug 2023, IT 4356; ECLI:NL:RBAMS:2023:5252 (Stichtingen/Gedaagden), https://itenrecht.nl/artikelen/rechtbank-amsterdam-heeft-gedeeltelijk-rechtsmacht-in-zaak-sjoemelsoftware

Rechtbank Amsterdam heeft gedeeltelijk rechtsmacht in zaak sjoemelsoftware

Rechtbank Amsterdam 16 augustus 2023. IT 4356; ECLI:NL:RBAMS:2023:5252 (Stichtingen/Gedaagden) In dit geschil voeren Stichting Emission Claim, Stichting Car Claim en Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: eisers) een rechtszaak tegen Stellantis c.s. en een groot aantal afzonderlijke autodealers. Eisers zijn belangenbehartigers van consumenten. Onderwerp van het geschil is de software die in bepaalde typen dieselvoertuigen is verwerkt. Deze software gaf een onjuiste weerstand van de hoeveelheid stikstofoxide die deze voertuigen uitstootten. De rechtbank beslist in deze zaak of zij rechtsmacht heeft ten aanzien van dit geschil.

De Stichtingen stellen zich op het standpunt dat hun achterban schade heeft geleden doordat Stellantis c.s. voertuigen met een verboden manipulatie-instrument op de markt heeft gebracht. Dit is onrechtmatig, omdat die voertuigen daardoor niet aan de toepasselijke emissienormen voldoen. Gedaagden verweren zich met de stelling dat de Stichtingen niet-ontvankelijk zijn en dat de Nederlandse rechtbank geen rechtsmacht heeft. De rechtbank stelt dat zij kan volstaan met een prima-facie oordeel over haar bevoegdheid, aansluitend bij jurisprudentie van het Hof van Justitie (5.20), waaruit volgt dat zij rechtsmacht heeft om over het geschil te oordelen, nu de vorderingen van de Stichtingen allemaal gebaseerd zijn op een onrechtmatige daadsactie. De rechtbank mag daarom oordelen over het Nederlandse gedeelte van de achterban van de Stichtingen. Het oude collectieve actierecht wordt geacht van toepassing te zijn. De verweren van niet-ontvankelijk treffen eveneens geen doel. Hoewel de achterban van de Stichtingen divers is, is dat geen grond voor niet-ontvankelijkheid. Zo nodig kan wel met die verschillen rekening worden gehouden bij het beoordelen van de vorderingen. (7.20). De rechtbank komt tot de conclusie dat zij ten aanzien van de Nederlandse rechtzoekenden rechtsmacht heeft.

5.20 Het HvJEU heeft in de arresten Kolassa en Universal Music ten aanzien van de voorloper van Verordening Brussel I-bis geoordeeld dat het gerecht waarbij een geschil aanhangig is gemaakt, in het kader van de toetsing van zijn bevoegdheid alle hem ter beschikking staande gegevens in aanmerking moet nemen, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de gedaagde. Er hoeft in de fase van de bepaling van de bevoegdheid echter geen bewijsprocedure te worden gevoerd met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van het ingeroepen vorderingsrecht relevant zijn.12 Hieruit volgt dat de rechter zich bij beantwoording van de bevoegdheidsvraag beperkt tot een oordeel op het eerste gezicht (prima facie-oordeel).

Deze maatstaf geldt ook indien de Nederlandse rechter in het kader van de toepassing van de commune regels voor internationale rechtsmacht onderzoekt of hem bevoegdheid toekomt13, zoals in deze zaak ten aanzien van de Buiten EU-gedaagden.

7.20 De rechtbank oordeelt over het betoog van Stellantis c.s. als volgt. Dat er verschillen bestaan tussen de gedaagden onderling die onder de Stellantis-groep vallen, dat zij een verschillende rol hebben en dat zij niet steeds in dezelfde verhouding staan tot een belanghebbende, staat aan een collectieve beoordeling niet in de weg. Zo nodig kan met die verschillen rekening worden gehouden bij de beoordeling van de vorderingen. Gedaagden wordt in de kern verweten dat zij voertuigen die niet voldeden aan de geldende regelgeving in het verkeer hebben gebracht door voertuigen met een verboden manipulatie-instrument te produceren, op de markt te brengen en daarin te handelen, zodat in zoverre sprake is van dezelfde feitelijke gebeurtenissen. Of voldoende is gesteld voor een succesvolle vordering op elk van gedaagden, is in deze fase van de procedure nog niet aan de orde.