10 jan 2024
Rabobank verwijdert de terechte BKR-registratie te laat
Rb. Den Haag 10 januari 2024, IT 4499; ECLI:NL:RBDHA:2024:282 (Eiser tegen Rabobank). Eiser is enig aandeelhouder van twee vennootschappen en wilde met deze vennootschappen een onderneming opzetten die champagne verhandelt. Rabobank heeft in 2009 aan de vennootschappen een financiering van €110.000,- verstrekt en deze twee jaar later opgezegd. De Rabobank heeft vervolgens een negatieve BKR-registratie gedaan die ziet op de betalingsverplichting uit de borgstelling. In deze registratie werd onder meer opgenomen dat eiser onvindbaar en onbereikbaar bleek. Eiser vordert onder meer schadevergoeding en verklaring voor recht dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door eiser ten onrechte bij het BKR aan te melden en eiser zo machteloos heeft gelaten.
Eiser heeft niet doorgegeven dat zijn adres is gewijzigd, waartoe hij wel verplicht was. Hij heeft verder ook niet kenbaar gemaakt hoe Rabobank hem (wel) kon bereiken. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat Rabobank voldoende heeft onderbouwd dat eiser onbereikbaar was, zodat Rabobank gerechtigd was om een bijzonderheidscode 4 (‘kredietnemer blijkt/bleek onbereikbaar’) in het BKR te plaatsen. In het licht van de regels betreffende de verwerking van persoonsgegevens zal steeds getoetst moeten worden aan de subsidiariteit en proportionaliteit van de verwerking. De rechtbank gaat niet mee in de stelling dat de BKR-registratie onnodig of disproportioneel was, omdat Rabobank ook over een omvangrijk pandrecht op de vordering op de vrouw beschikte. Dit pandrecht was immers waardeloos geworden voor Rabobank door een vaststellingovereenkomst tussen eiser en zijn vrouw. Rabobank had dan ook voldoende reden om begin oktober 2013 de BKR-registratie te doen. De door eiser gevorderde kostenvergoeding voor onderzoek van Dynamiet wordt toegewezen, omdat deze schade inhoudt die aan Rabobank toegerekend kan worden. De resterende vorderingen worden afgewezen. Echter is de borgstelling enige tijd geleden betaald en heeft Rabobank de BKR-registratie op tijd verwijderd. De onderzoekskosten die eiser heeft gemaakt voor de verwijdering van de registratie, moeten door Rabobank worden vergoed.
4.6. Partijen verschillen van mening of Rabobank ook bevoegd was om in het CKI te registreren dat [eiser] onvindbaar en onbereikbaar bleek (bijzonderheidscode 4). Vast staat dat Rabobank in de brief van 17 oktober 2011 nadrukkelijk aan [eiser] heeft gevraagd om schriftelijk zijn nieuwe adres door te geven, omdat [eiser] begin oktober 2011 tegen Rabobank had gezegd dat hij zijn toenmalige woning aan de [adres] in [plaats] eind oktober 2011 moest verlaten. Het is niet gesteld of gebleken dat [eiser] vervolgens zijn nieuwe adres aan Rabobank bekend heeft gemaakt, terwijl – zo heeft Rabobank onweersproken gesteld – hij op grond van artikel 14 van de Algemene bankvoorwaarden verplicht was gehoor te geven aan dit verzoek. Volgens Rabobank was [eiser] twee jaar lang onvindbaar voor Rabobank en heeft Rabobank pas in oktober 2013 het adres van [eiser] kunnen achterhalen, via de advocaat van de ex-echtgenote. Naar het oordeel van de rechtbank kan [eiser] hiertegenover niet met succes betogen dat Rabobank hem gewoon per post kon bereiken op het bij Rabobank bekende adres van de voormalige echtelijke woning. Het ging immers om de voormalige echtelijke woning, waar [eiser] kennelijk in 2011 niet meer woonde. Als [eiser] daar na 2011 toch zijn post wilde ontvangen, had hij dat in antwoord op de brief van 17 oktober 2011 aan Rabobank moeten doorgeven, maar het is gesteld noch gebleken dat hij dat heeft gedaan. Evenmin slaagt de stelling van [eiser] dat Rabobank over zijn e-mailadres beschikte en dat Rabobank hem via e-mail kon bereiken. Gelet op het verzoek van Rabobank en de tussen partijen geldende bankvoorwaarden lag het op de weg van [eiser] om zelf na de brief van 17 oktober 2011 aan Rabobank kenbaar te maken waar en hoe de bank hem na oktober 2011 kon bereiken. Dat heeft hij niet gedaan. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat Rabobank enerzijds voldoende heeft onderbouwd – en [eiser] daartegenover anderzijds onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken – dat [eiser] tot oktober 2013 gedurende twee jaar onbereikbaar of onvindbaar voor Rabobank was, zodat Rabobank gerechtigd was om op 3 oktober 2013 met terugwerkende kracht vanaf een bijzonderheidscode 4 (‘kredietnemer blijkt/bleek onbereikbaar’) in het BKR te plaatsen.
4.7. Vast staat daarmee dat Rabobank bevoegd was om in oktober 2013 de drie bijzonderheidscodes met terugwerkende kracht in het BKR te registreren. De rechtbank is voorts van oordeel dat het proportioneel is dat Rabobank de BKR-registratie heeft gedaan en heeft gehandhaafd, in elk geval tot 3 maart 2021 (zie hierna). De BKR-registratie heeft ten doel om overkreditering te voorkomen en andere financiële instellingen te behoeden voor klanten die de lasten van een financiering niet kunnen dragen. Er was hier sprake van een persoonlijke borgtocht van € 110.000, die vanaf september 2011 volledig opeisbaar was, maar tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning (in maart 2016) niet is voldaan, ook niet voor een deel. Het past bij het hiervoor omschreven doel van de stichting BKR dat die informatie over de betalingsgeschiedenis van de af te lossen borgverplichting in het BKR wordt geregistreerd.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [eiser] dat de BKR-registratie onnodig of disproportioneel was, omdat Rabobank ook over een omvangrijk pandrecht op de vordering op de vrouw beschikte. Dit pandrecht was immers waardeloos geworden voor Rabobank, omdat [eiser] zelf in augustus 2009, zonder medeweten van Rabobank, een vaststellingsovereenkomst met de vrouw had gesloten, waarin hij was overeengekomen dat hij de vordering in de beschikking van 23 april 2009, waarop het pandrecht van Rabobank was gevestigd, niet ten uitvoer zou leggen. Rabobank had dan ook voldoende reden om begin oktober 2013 de BKR-registratie te doen.