Gepubliceerd op dinsdag 7 september 2021
IT 3648
HvJ EU ||
2 sep 2021
HvJ EU 2 sep 2021, IT 3648; ECLI:EU:C:2021:675 (Vodafone tegen Duitsland), https://itenrecht.nl/artikelen/prejudici-le-vraag-over-de-uitleg-van-verordening-nr-531-2012

Prejudiciële vraag over de uitleg van verordening nr. 531/2012

HvJ EU 2 september 2021, IT 3648; IEFbe 3273; ECLI:EU:C:2021:675 (Vodafone tegen Duitsland) Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de verordening nummer 531/2012. Deze gaat over roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie. In artikel 3 staat onder andere dat telecombedrijven diensten moeten aanbieden zonder discriminatie. Vodafone is actief in deze branche en stelt haar klanten voor om bij het basistarief gratis „zero-rating”-tariefopties te nemen. De algemene contractvoorwaarden bepalen dat deze tariefopties alleen geldig zijn op het nationale grondgebied.  Daarop heeft het Verwaltungsgericht Köln het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing te nemen over de vraag of dit verenigbaar is met Unierecht. Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 3 van verordening 2015/2120 aldus moet worden uitgelegd dat een beperking van het roaminggebruik wegens de activering van een „zero-rating”-tariefoptie onverenigbaar is met de verplichtingen die voortvloeien uit lid 3 van dat artikel.

27. Voorts blijkt uit de tweede alinea van artikel 3, lid 3, van verordening 2015/2120, alsook uit overweging 9 ervan, in het licht waarvan deze alinea moet worden gelezen, dat aanbieders van internettoegangsdiensten deze algemene verplichting weliswaar dienen na te leven, maar de mogelijkheid behouden om redelijke verkeersbeheersmaatregelen te treffen. Deze mogelijkheid hangt echter met name af van de voorwaarde dat die maatregelen berusten op „objectief verschillende technische kwaliteitsvereisten van de specifieke categorieën verkeer” en niet zijn ingegeven door „commerciële overwegingen”. Maatregelen van een aanbieder van internettoegangsdiensten jegens een eindgebruiker die zonder op dergelijke objectieve verschillen te berusten ertoe leiden dat de inhoud, toepassingen of diensten die door de verschillende aanbieders van inhoud, toepassingen of diensten worden aangeboden, niet op gelijke wijze en zonder discriminatie worden behandeld, moeten in het bijzonder worden geacht te berusten op dergelijke „commerciële overwegingen” (arrest van 15 september 2020, Telenor Magyarország, C‑807/18 en C‑39/19, EU:C:2020:708, punt 48).

28. Een „zero-rating”-tariefoptie, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, maakt op basis van commerciële overwegingen een onderscheid binnen het internetverkeer, doordat het verkeer naar toepassingen van partnerondernemingen niet wordt aangerekend op het basistarief. Bijgevolg voldoet een dergelijke handelspraktijk niet aan de in artikel 3, lid 3, eerste alinea, van verordening 2015/2120 neergelegde algemene verplichting om het verkeer gelijk te behandelen zonder discriminatie of interferentie.