Prejudiciële vragen over jurisdictie grondgebied van gegevensverwerking
Prejudiciële vragen aan HvJ EU 22 april 2014, IT 1571, zaak C-230/14 (Weltimmo)
Persoonsgegevens. Weltimmo is een in Slowakije gevestigde onderneming die een website beheert met advertenties voor in Hongarije gelegen onroerende zaken. Zij verwerkt daartoe persoonsgegevens van de adverteerders. Na afloop van de plaatsingsduur van de advertentie (één maand gratis) verzoeken veel adverteerders zowel de advertentie als hun persoonsgegevens te verwijderen. Verzoekster voldoet echter niet aan dat verzoek en brengt diensten in rekening aan de adverteerders die na niet-betaling van de facturen aan incassobureaus worden ‘uitgeleverd’. De adverteerders dienen een klacht in bij de Hongaarse autoriteit voor gegevensbescherming. Die verklaart de Hongaarse wet van toepassing aangezien de verwerking en technische bewerking van gegevens van natuurlijke personen op Hongaars grondgebied wordt verricht.
Verzoekster krijgt een boete opgelegd. Zij stelt administratief beroep in waarmee het besluit van de Hongaarse autoriteit wordt vernietigd omdat bepaalde feiten onvoldoende duidelijk zijn. De rechter oordeelt echter dat de plaats waar de gegevens zijn verzameld Hongarije is en niet de plaats waar verzoekster haar statutaire zetel heeft. Daarnaast stelt de rechter vast dat noch artikel 4 lid 1, noch de artikelen 28 en 29 van RL 95/46 rechtstreekse werking hebben op grond waarvan de Hongaarse bepalingen buiten toepassing gelaten zouden moeten worden. Verzoekster kan dan ook gezien haar activiteiten geen beroep doen op het feit dat zij geen vestiging in Hongarije heeft. Zij gaat in cassatie omdat zij meent dat de Hongaarse autoriteit niet bevoegd is maar haar Slowaakse tegenhanger had moeten verzoeken actie te nemen.
De verwijzende Hongaarse cassatierechter stelt vast dat het HvJ EU nog geen relevant arrest heeft gewezen. Hij ziet wel enige aanknopingspunten in de conclusie AG in zaak C-131/12 (Google Spain) maar ziet zich genoodzaakt het HvJEU de volgende vragen voor te leggen:
1) Moet artikel 28, lid 1, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: “richtlijn gegevensbescherming”) aldus worden uitgelegd dat de nationale regeling van een lidstaat op diens grondgebied van toepassing is op een voor de gegevensverwerking verantwoordelijke die uitsluitend in een andere lidstaat is gevestigd en een vastgoedsite beheert waarop hij ook advertenties plaatst voor in de eerstbedoelde lidstaat gelegen onroerend goed, waarvan de eigenaars hun persoonsgegevens naar een middel (server) voor opslag en technische bewerking van gegevens sturen dat aan de sitebeheerder toebehoort en in een andere lidstaat staat?
2) Moet artikel 4, lid 1, sub a, van de richtlijn gegevensbescherming, junctis de punten 18 tot en met 20 van de considerans en de artikelen 1, lid 2, en 28, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat de Magyar Adatvédelmi és Információszabadság Hatóság (hierna: “autoriteit voor gegevensbescherming”) de Hongaarse wet inzake gegevensbescherming als nationaal recht niet kan toepassen op een uitsluitend in een andere lidstaat gevestigde beheerder van een vastgoedsite, ook al publiceert hij daarop ook advertenties voor in Hongarije gelegen onroerend goed, waarvan de eigenaars de desbetreffende gegevens waarschijnlijk vanuit Hongarije naar een middel (server) voor opslag en technische bewerking van gegevens sturen dat aan de sitebeheerder toebehoort en in een andere lidstaat staat?
3) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de dienst die wordt verricht door de voor de gegevensverwerking verantwoordelijke, die de website beheert, is gericht op het grondgebied van een andere lidstaat?
4) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de gegevens betreffende in de andere lidstaat gelegen onroerend goed en de persoonsgegevens van de eigenaars ervan daadwerkelijk zijn ingevoerd vanop het grondgebied van die andere lidstaat?
5) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de met dat onroerend goed verband houdende persoonsgegevens burgers van een andere lidstaat betreffen?
6) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de eigenaars van de in Slowakije gevestigde onderneming een woonplaats hebben in Hongarije?
7) Indien uit het antwoord op de vorige vragen volgt dat de Hongaarse autoriteit voor gegevensbescherming kan optreden, maar daarbij niet het nationale recht, doch het recht van de lidstaat van vestiging moet toepassen, moet artikel 28, lid 6, van de richtlijn gegevensbescherming dan aldus worden uitgelegd dat de Hongaarse autoriteit voor gegevensbescherming de haar overeenkomstig artikel 28, lid 3, daarvan verleende bevoegdheden enkel mag uitoefenen in overeenstemming met de regeling van de lidstaat van vestiging, en dus niet bevoegd is om een geldboete op te leggen?
8) Mag ervan worden uitgegaan dat het begrip „adatfeldolgozás” [technische bewerking van gegevens] dat zowel in artikel 4, lid 1, sub a, als in artikel 28, lid 6, van de [Hongaarse taalversie van de] richtlijn gegevensbescherming wordt gebruikt, in de terminologie van deze richtlijn overeenkomt met het begrip „adatkezelés” [gegevensverwerking]?