21 jan 2020
Persoonsgegevens mogen in IVR blijven
Vzr. Rb Den Haag 21 januari 2020, IT 3819; ECLI:NL:RBDHA:2020:8636 (Eisers tegen Nationale Nederlanden) Eisers vorderen de NN te veroordelen om over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens van eiser 1 in het IR, het IVR, EVR en de melding bij het CBV ongedaan te maken. NN heeft de persoonsgegevens van eiser 1 hierin geplaatst, omdat sprake zou zijn geweest van een bewezen fraude nu er een fictieve arbeidsovereenkomst bestond tussen eiser 2 en de Holding, welke werd vertegenwoordigd door eiser 1. Volgens eisers heeft NN onvoldoende onderzoek gedaan voor het treffen van de maatregelen. Er is volgens eisers geen sprake van opzet tot misleiden. Eisers lijden schade door de suggestieve inschrijving. NN heeft besloten de opname in het EVR, IR en de melding bij het CBV ongedaan te maken.
De voorzieningenrechter dient enkel te beoordelen of NN moet worden veroordeeld tot verwijdering van de persoonsgegevens van eiser 1 in het IVR (Intern Verwijzingsregister). De voorzieningenrechter stelt voorop dat eiser 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat haar persoonsgegevens niet zijn geregistreerd. Vervolgens oordeelt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht nu eiser 1 geen afdoende verklaring heeft gegeven rondom de invulling van de arbeidsovereenkomst. De NN kon dus in redelijkheid vermoeden dat sprake is van een fictief dienstverband tussen eiser 2 en de Holding. De NN kon dus ook overgaan tot opname van de persoonsgegevens van eiser 1 in het IVR. De vordering van eiser 1 wordt afgewezen.
4.11. De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat NN een voldoende zorgvuldige afweging heeft gemaakt en in redelijkheid heeft kunnen vermoeden dat er sprake is van een fictief dienstverband tussen [eiser 2] en de Holding.