Gepubliceerd op dinsdag 6 september 2022
IT 4053
Gerechtshof Amsterdam ||
12 jul 2022
Gerechtshof Amsterdam 12 jul 2022, IT 4053; ECLI:NL:GHAMS:2022:2032 (Appellante tegen T-Mobile), https://itenrecht.nl/artikelen/overeenkomst-mocht-worden-opgezegd

Overeenkomst mocht worden opgezegd

Hof Amsterdam 12 juli 2022, IT 4053; ECLI:NL:GHAMS:2022:2032 (appellante tegen T-Mobile) Appellante is een aanbieder van mobiele telefonie via het netwerk van een netwerkoperator. Appellante had met Tele2 een overeenkomst gesloten, maar nadat T-Mobile Tele2 had overgenomen, heeft T-Mobile de overeenkomst opgezegd. Appellante meent dat deze opzegging niet rechtsgeldig was omdat er een duurzame samenwerking was aangegaan. Zij vordert onder meer nakoming van de overeenkomst. Het hof oordeelt dat appellante een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Het hof is van oordeel dat appellante er niet op mocht vertrouwen dat T-Mobile alleen gebruik zou maken van de opzeggingsmogelijkheden wanneer er sprake zou zijn van een zwaarwichtige reden. Het hof meent verder dat de gebruikmaking van de opzeggingsmogelijkheid door T-Mobile naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is en dat er geen sprake is van een tekortkoming aan de kant van T-mobile. Het hof komt tot de conclusie dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.6. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding gevorderde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). Het hof leidt uit de stellingen van partijen en de toelichting van [appellante 1] ter zitting af, dat [appellante 1] voor de uitoefening van haar bedrijf afhankelijk is van het gebruik van het netwerk van T-Mobile, en dat zij weliswaar in gesprek is met een andere netwerk operator, maar dat zij daarmee nog niet tot overeenstemming is gekomen. Daarmee is het spoedeisend belang van [appellante 1] bij de gevraagde voorziening gegeven.

4.17. [appellante 1] kan voorts niet worden gevolgd in haar stelling dat zij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat T-Mobile van de opzeggingsmogelijkheid alleen gebruik zou maken in geval van zwaarwichtige redenen. Niet is gesteld dat partijen hierover hebben gesproken. Dat het in de branche gebruikelijk zou zijn om, ingeval van een overeengekomen initiële looptijd, slechts bij zwaarwichtige redenen op te zeggen is door T-Mobile betwist en kan ook overigens niet zonder meer leiden tot de conclusie dat dit in dit concrete geval tussen partijen is overeengekomen.

4.18. [appellante 1] heeft voorts gesteld dat de beëindiging van de Overeenkomst door T-Mobile naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe heeft zij gewezen op de reeds hiervoor genoemde omstandigheden, bestaande in de langdurige samenwerking tussen [appellante 2] en Tele2, de beoogde duurzame samenwerking tussen [appellante 1] en Tele2, de investering door [appellante 1] en het door Tele2 gewekte vertrouwen dat de Overeenkomst na twee jaar zou worden voortgezet.

Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat de Overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat partijen zijn overeengekomen dat T-Mobile de Overeenkomst na twee jaar mocht beëindigen. Bij die uitleg is reeds rekening gehouden met de door [appellante 1] genoemde omstandigheden. Die omstandigheden zijn dan ook geen reden om gebruikmaking van de overeengekomen opzeggingsmogelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.

4.21. Aan [appellante 1] kan worden toegegeven dat T-Mobile ook na de opzegging gehouden was de op haar rustende verplichtingen uit de Overeenkomst na te komen, maar een eventuele schending van die verplichting kan slechts leiden tot een vordering tot nakoming of tot schadevergoeding. Die verplichtingen zijn in de tijd beperkt tot het einde van de uitloopperiode van 12 maanden, na afloop van de (rechtsgeldig opgezegde) Overeenkomst. Die periode is geëindigd op 30 oktober 2021. De in deze procedure gevorderde nakoming, die naar het hof begrijpt betrekking heeft op toekomstige nakoming tot 31 oktober 2022, kan reeds om die reden niet worden toegewezen. Voor zover de vordering mede bedoeld was als betrekking hebbend op het alsnog nakomen van verplichtingen in de periode tot 30 oktober 2021, heeft [appellante 1] haar vordering onvoldoende concreet toegelicht. Daarmee faalt ook grief 6.