Gepubliceerd op maandag 14 mei 2012
IT 780
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Opneming in incidentenregister: bewijsaanbod

Hof Amsterdam 1 mei 2012, LJN BW5596 (Appellanten tegen ING Bank N.V.)

Persoonsgegevens. Hypotheekfraude. Bewijsaanbod wordt geaccepteerd. Opneming door bank van persoonsgegevens hypotheekadviseur in haar incidentenregister en daaraan gekoppelde verwijzingsregisters als bedoeld in artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens. Onschuldpresumptie. Toereikende grond(vgl HR 29 mei 2009 LJN BH4720). (Continuering) opneming in registers onrechtmatig? Bewijslevering.

Feiten / rechtbank:
4.1.5 ING heeft de persoonsgegevens van [appellant sub 1]op 7 april 2008 opgenomen in het incidentenregister. Bij brief van 8 april 2008 heeft ING dat aan [appellant sub 1]medegedeeld.
De persoonsgegevens van [appellant sub 1]zijn opgenomen in het EVR, zodat deze voor alle financiële instellingen raadpleegbaar zijn. Het bedrijf van [appellant sub 1]is niet EVR geregistreerd.
Verder is het algemeen deel van de paraplu-aangifte door ING opgenomen in het incidentenregister.

4.1.6 [appellanten] ondervinden, zo stellen zij, schadelijke gevolgen van de opneming van bovengenoemde gegevens in het incidentenregister, IVR en EVR. Zij willen dat de gegevens die op hen betrekking hebben door ING daaruit worden verwijderd. Omdat ING hiertoe niet bereid bleek, hebben zij ING in rechte betrokken. Zij verwijten ING dat zij onrechtmatig jegens hen handelt door bovengenoemde gegevens niet uit de registers te verwijderen.

4.1.7 De rechtbank heeft onderzocht of toereikende grond bestaat voor opneming van de persoonsgegevens van [appellant sub 1]in het EVR en van het algemene deel van de parapluaangifte in het incidentenregister.

De rechtbank heeft tot uitgangspunt gekozen dat het gaat om verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens alsmede dat verwerking van dergelijke gegevens in het incidentenregister en de verwijzingsregisters slechts is toegestaan indien de opgenomen strafbare gedragingen in voldoende mate vaststaan. Dat is het geval, aldus de rechtbank, wanneer sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering – kunnen dragen. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de opneming van de naam-adres-woonplaats gegevens van [appellant sub 1]in het EVR gerechtvaardigd is. Hetzelfde geldt voor de opneming in het incidentenregister van de betrokkenheid van [appellanten] bij, kortweg, de fraudekwestie [M.]. Voor de rest van de hypotheekfraude waarvan ING [appellanten] verdenkt, heeft de rechtbank onvoldoende aanwijzing gevonden, zodat de in het incidentenregister opgenomen gegevens die daarop betrekking hebben in dat register niet mogen worden gehandhaafd. Daarom mocht ING ook de zakelijke relatie met [appellanten] verbreken. Aldus is door de rechtbank beslist.

Hof / bewijsmateriaal strafbaar feit
4.7 Het hof is van oordeel dat dit bewijsmateriaal een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kan dragen, in het bijzonder een bewezenverklaring die oplevert het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift afleveren, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, strafbaar gesteld in artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht.

Hof / Onrechtmatig
4.9. Het ligt op de weg van [appellanten] die zich beroepen op dit onrechtmatig handelen door ING, om de door hen gestelde toedracht van de hypotheekaanvraag van het echtpaar [M.] te bewijzen. Daarbij heeft het hof nog in aanmerking genomen dat [appellanten] geen gebruik hebben gemaakt van de rechtsbescherming die is voorzien in de Wet bescherming persoonsgegevens.


Hof / bewijsaanbod
4.10 [appellanten] hebben aangeboden om hun lezing van de toedracht van de hypotheekaanvraag van het echtpaar [M.] te bewijzen door getuigen en door het in het geding brengen van geschriften waaruit de doorbetaling door RB van provisie aan [D.] kan blijken.

Het hof zal [appellanten] de gelegenheid bieden om het van hen verlangde bewijs te leveren. Het hof tekent wat betreft het door [appellanten] aangeboden schriftelijke bewijs reeds nu aan dat [appellanten] niet kunnen volstaan met overlegging van een deel van hun boekhouding. Noodzakelijk is ook overlegging van een bewijsstuk van de onderliggende betaling.

In zoverre hebben [appellanten] succes met hun negende grief.