Oostenrijkse Constitutionele Hof stelt prejudiciële vragen over Dataretentierichtlijn
Een bijdrage van Tom de Wit, Louwers IP|Technology advocaten.
Het Oostenrijkse constitutionele Hof heeft vragen gesteld over de rechtmatigheid van de Europese Dataretentierichtlijn (hierna: ‘richtlijn’) . De betreffende richtlijn is vorig jaar in de Oostenrijkse wetgeving geïmplementeerd. De richtlijn legt onder andere verplichtingen op aan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten tot het bewaren van een bepaalde lijst van telecommunicatiegegevens gedurende een bepaalde periode.
Aanleiding voor de vragen vormen de bezwaren tegen de (implementatie van de) richtlijn die verschillende partijen, waaronder veel burgers, een medewerker van een telecommunicatiebedrijf en de regering van de provincie Karinthië, hebben voorgelegd aan de nationale Oostenrijkse rechter.
Het Oostenrijkse constitutionele Hof heeft met name moeite met het feit dat in het overgrote gedeelte van de gevallen waarin er verplicht telecommunicatiegegevens worden opgeslagen het personen betreft die geen aanleiding geven tot opslag van de gegevens. Ondertussen kunnen de persoonsgegevens wel in het bezit komen van de autoriteiten en ligt mogelijk misbruik van persoonsgegevens op de loer. Het Oostenrijkse constitutionele hof vraagt zich met name af of de verplichtingen die door de richtlijn worden opgelegd wel in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘handvest’).
De belangrijkste vragen die het Oostenrijkse constitutionele hof voorlegt aan het Europese Hof van Justitie zijn de navolgende . In de eerste plaats is de vraag of de artikelen 3 tot en met 9 van de richtlijn verenigbaar zijn met de artikelen 7, 8 en 11 van het handvest? In de tweede plaats wil het Oostenrijkse Constitutionele Hof weten wat de rol is van Richtlijn 95/46/EG en Verordening 45/2001/EG bij de beoordeling van de vraag of maatregelen geoorloofd zijn in het licht van artikel 8 van het handvest.
[artikel is ingekort, lees de opgemaakte pdf onder de citeerwijze]
Als het Europese Hof van Justitie tot hetzelfde oordeel komt als de Duitse rechter, kunnen de gevolgen groot zijn. Dat betekent niet alleen dat de huidige Europese en nationale regelgeving met betrekking tot dataretentie die gebaseerd is op de richtlijn op de schop moet. Ook de huidige voorstellen om de verplichtingen uit te breiden naar social media en zoekmachines kunnen dan voorlopig in de ijskast. Los van het oordeel van het Europese Hof van Justitie in deze zaak, alsmede vragen met betrekking tot Verordening 2252/2004/EG, nopen deze ontwikkelingen de Europese wetgever wel om meer aandacht te besteden aan de verenigbaarheid tussen Europese regelgeving en verdragsrechtelijke grondrechten zoals vervat in het Handvest en het EVRM. Alleen dat is reeds een positieve ontwikkeling te noemen.
Tom de Wit