1 apr 2020
Kopieer citeerwijze ||
Schadevergoeding bij schending AVG bij bestuursrechter
Ook bestuursrechtelijke weg voor schadevergoeding bij schending AVG
Raad van State 1 april 2020, IT 3098; ECLI:NL:RVS:2020:899 (Schadevergoeding bij schending AVG bij bestuursrechter) In deze uitspraak (en meer uitgebreid in drie andere uitspraken van 1 april 2020) gaat de Afdeling in op de mogelijkheden om bij de bestuursrechter vergoeding van schade te vragen, als iemand stelt dat een bestuursorgaan in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Uitvoeringswet AVG persoonsgegevens heeft verwerkt. De jurisprudentie van de Afdeling bood voor de inwerkingtreding van de AVG en de Uitvoeringswet minder mogelijkheden, wat met zich bracht dat de burger dan was aangewezen op de weg naar de burgerlijke rechter. Die weg blijft openstaan, maar nu kan in een groter aantal gevallen ook de bestuursrechter worden benaderd voor verzoeken om schadevergoeding tot een bedrag van € 25.000,00, zoals uit die drie andere uitspraken blijkt.
In deze zaak beslist de Afdeling dat om voor schadevergoeding in aanmerking te komen voldaan moet zijn aan de eisen die artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek stelt. Dat betekent voor deze gevallen dat sprake moet zijn van aantasting van de eer of goede naam van betrokkene dan wel van aantasting van de persoon op andere wijze. De Afdeling sluit daarbij aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad. Anders dan de rechtbank [IEF 18520] deed, wordt besloten dat appellant geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding.
33. [appellant sub 2] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2019 geen betekenis heeft voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade, omdat in dat arrest de vraag niet aan de orde is of immateriële schade op grond van de AVG voor vergoeding in aanmerking komt. Het algemene uitgangspunt dat schade moet worden onderbouwd, geldt ook hier. Er is geen grond voor het oordeel dat een inbreuk op de AVG zonder meer aantasting van de integriteit van een persoon impliceert en daarmee tot vergoedbare schade leidt. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, kan dit niet worden afgeleid uit overwegingen 85 en 146 van de AVG. Dat een inbreuk op persoonsgegevens kan resulteren in (im)materiële schade en dat een betrokkene volledige en daadwerkelijke vergoeding van de door hem geleden schade moet ontvangen, betekent niet dat een normschending per definitie tot schade leidt en dat schade niet reëel en zeker moet zijn geleden. Vergelijk HvJ EU 6 november 2012, C-199/11, ECLI:EU:C:2012:684, (Otis) en HvJ EU 4 april 2017, C-337/15, ECLI:EU:C:2017:256 (Europese Ombudsman).
36. Het uitgangspunt is dus dat [appellant sub 2] de aantasting in zijn persoon aannemelijk moet maken en de door hem gestelde schade met concrete gegevens moet onderbouwen. Voorafgaande aan de zitting in hoger beroep heeft de Afdeling [appellant sub 2] gevraagd de door hem gestelde schade te specificeren en te onderbouwen.
37. Het college betoogt terecht dat [appellant sub 2] geen concrete gegevens ter onderbouwing van de door hem gestelde schade heeft overgelegd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inbreuk heeft geleid tot de aantasting van de integriteit van zijn persoon en dat de gevolgen van de inbreuk hem rechtstreeks hebben getroffen. [appellant sub 2] heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom het noemen van zijn naam en woonplaats in de mededeling dat hij twee, niet-gespecificeerde, Wob-verzoeken heeft ingediend als reactie op een verzoek van een andere gemeente, als aantasting van de persoon kan worden gekwalificeerd. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt welke nadelige gevolgen voor hem zijn voortgevloeid uit het noemen van zijn naam en woonplaats. De enkele stelling van [appellant sub 2] dat het noemen van zijn naam stigmatiserend werkt, is onvoldoende. Dat geldt ook voor zijn stelling dat heel bestuurlijk Nederland kennis heeft kunnen nemen van zijn persoonsgegevens. De gegevens zijn gedeeld met ambtenaren van gemeenten die uit hoofde van hun functie betrokken zijn bij de behandeling van Wob-verzoeken. Er zijn geen aanwijzingen dat de gegevens zijn misbruikt.