Gepubliceerd op dinsdag 3 maart 2020
IT 3054
Rechtbank ||
2 mrt 2020
Rechtbank 2 mrt 2020, IT 3054; ECLI:NL:RBGEL:2020:1387 (Damcon), https://itenrecht.nl/artikelen/naming-and-shaming-via-social-media-is-onrechtmatig

‘Naming and shaming’ via social media is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Gelderland 2 maart 2020, IEF 19049, IT 3054;  ECLI:NL:RBGEL:2020:1387 (X tegen Damcon) Kort geding. Damcon is een boomkwekerijcentrum en heeft naar aanleiding van een inbraak een bericht geplaatst in een afgesloten WhatsApp-groep en op 4 oktober 2019 op haar Facebookpagina. Op 24 oktober 2019 heeft Damcon nogmaals een bericht geplaatst op haar Facebookpagina, ditmaal met een foto van eiser X.  X eist verwijdering en rectificatie van de Facebookberichten en immateriële schadevergoeding, omdat de Facebookberichten voor hem vervelende consequenties hebben gehad. Damcon beroept zich op vrijheid van meningsuiting, maar verwijdert het Facebookbericht van 24 oktober 2019 (met daarbij de foto van eiser). Het Facebookbericht van 4 oktober 2019 wordt niet verwijderd. In dit kort geding staat centraal de vraag of Damcon onrechtmatig heeft gehandeld door de WhatsApp- en Facebookberichten te plaatsen.

Er wordt gesteld dat het aannemelijk is dat Damcon door de Facebookberichten te plaatsen inbreuk heeft gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de persoon in kwestie. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser weegt zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van Damcon. De handelwijze van Damcon komt neer op “naming and shaming” via social media zonder dat de verdachtmaking voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Damcon dient een Facebookbericht te plaatsen met daarin de mededeling dat de eerdere Facebookberichten onrechtmatig zijn geweest.

4.12. Bij de beoordeling van de vraag of Damcon onrechtmatig heeft gehandeld door de Facebookberichten te plaatsen gaat het om de botsing van twee fundamentele rechten. Aan de ene kant geldt op grond van artikel 7 Grondwet (Gw) en artikel 10 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de vrijheid van meningsuiting. Aan de andere kant beschermt artikel 8 EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder ook is begrepen het recht op bescherming van de eer en goede naam.

4.18. Voldoende aannemelijk is dat de Facebookberichten voor [eiser] vervelende consequenties hebben gehad. [eiser] is immers door diverse personen aangesproken via social media. De laatdunkende teneur van de reacties van andere Facebookgebruikers onder het bericht van 24 oktober 2019 speelt hierbij ook een rol. Diefstal en inbraak – waarmee [eiser] door Damcon in verband is gebracht – zijn bovendien ernstige misdrijven.

4.19. Ook weegt mee dat Damcon in het Facebookbericht van 4 oktober 2019 uitdrukkelijk heeft gedreigd met het “openbaar maken” van de “gegevens” van [eiser] tenzij hij zich vrijwillig bij Damcon zou melden. Dit enkele dreigement is op zichzelf al onrechtmatig, zelfs al zou [eiser] de inbraak hebben gepleegd en vervolgens de gestolen zaken via Marktplaats hebben aangeboden. Indien het Damcon te doen was geweest om revindicatie van de autovelgen dan had zij immers afgifte daarvan kunnen vorderen of conservatoire maatregelen kunnen treffen. Indien het Damcon te doen was geweest om vergelding dan geldt als uitgangspunt dat in de Nederlandse rechtsstaat enkel het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijke vervolging kan overgaan. De handelwijze van Damcon komt neer op “naming and shaming” via social media zonder dat de verdachtmaking voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Ter mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat enige zelfreflectie bij Damcon op dit punt ontbreekt. Op de vraag waarom Damcon zo nodig de Facebookberichten moest plaatsen – terwijl zij al aangifte bij de politie had gedaan en afgifte ook anderszins had kunnen bewerkstelligen – heeft Damcon namelijk volstaan met het antwoord: “Waarom niet?”

4.20. Het voorgaande maakt dat het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van [eiser] in dit geval zwaarder behoort te wegen dan het recht op vrije meningsuiting van Damcon. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een rechter na het voeren van een bodemprocedure tot het oordeel kan komen dat Damcon onrechtmatig heeft gehandeld door de Facebookberichten te plaatsen.