Gepubliceerd op donderdag 11 januari 2024
IT 4724
Gerechtshof Amsterdam ||
10 jan 2024
Gerechtshof Amsterdam 10 jan 2024, IT 4724; ECLI:NL:GHAMS:2023:3304 (Mollie tegen geïntimeerde), https://itenrecht.nl/artikelen/mollie-moet-overeenkomst-voortzetten

Mollie moet overeenkomst voortzetten

Hof Amsterdam 10 januari 2024, IT 4724; ECLI:NL:GHAMS:2023:3304 (Mollie tegen geïntimeerde) Mollie, een betaaldienstverlener, heeft de gebruikersovereenkomst met geïntimeerde, een touroperator die vliegtickets naar Marokko en Turkije verkoopt, opgezegd. Mollie stelde dat er een te hoog risico was op witwassen en terrorismefinanciering, en dat geïntimeerde de betaallink van Mollie via een niet-verifieerbare website gebruikte. Geïntimeerde vorderde in eerste aanleg dat Mollie haar dienstverlening zou voortzetten totdat een andere betaaldienstverlener was gevonden of totdat in een bodemprocedure uitspraak was gedaan. De voorzieningenrechter veroordeelde Mollie om de dienstverlening voort te zetten tot 1 januari 2023. Mollie ging in hoger beroep en vorderde vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vorderingen van geïntimeerde, terwijl geïntimeerde bekrachtiging van het vonnis vorderde. Het hof oordeelt dat Mollie niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er concrete aanwijzingen waren voor witwassen of terrorismefinanciering door geïntimeerde. Het hof benadrukt dat Mollie, als betaaldienstverlener met een vergunning van De Nederlandsche Bank, een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft en zorgvuldig moet omgaan met de belangen van haar klanten. Het hof vindt dat de opzegging van de overeenkomst door Mollie, gelet op de afhankelijkheid van geïntimeerde van de betaaldiensten van Mollie, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter, waardoor Mollie verplicht wordt om haar dienstverlening aan geïntimeerde voort te zetten tot 1 januari 2023.

3.5.1. Zoals de voorzieningenrechter terecht tot uitgangpunt heeft genomen vindt een contractuele opzeggingsmogelijkheid zijn grens daar waar gebruikmaking daarvan gelet op de betrokken belangen over en weer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. 

3.5.2. Voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde], nadat ABN AMRO met het faciliteren van iDEAL betalingen was gestopt, voor haar bedrijfsvoering in hoge mate afhankelijk was van de ondersteuning door Mollie van haar betaalverkeer, dat voor het grootste deel (99%) via iDEAL verloopt.

[geïntimeerde] heeft ter toelichting van haar (grote) belang bij voortzetting van de dienstverlening door Mollie tot in ieder geval 1 januari 2023 voorts aangevoerd dat de door haar gebruikte software en betalingsverwerking zijn ingericht op de betaaldienstverlening van Mollie en een overstap naar een andere payment service provider daardoor (technisch) niet eenvoudig te realiseren was en bovendien – onder verwijzing naar haar ervaring met haar huidige provider Stripe – aan een dergelijke overstap een onboardings-proces voorafgaat dat maanden kan duren. Voorts stelt zij dat er nagenoeg geen aanbieders zijn die dezelfde faciliteiten aanbieden als Mollie en bereid en in staat zijn om hun diensten aan een touroperator als [geïntimeerde] te leveren en dat haar aanvragen veelal reeds afstuitten op het volume van haar omzet en de aard van haar bedrijf (zij geeft als voorbeelden Adyen respectievelijk Buckaroo). Daarbij ondervindt [geïntimeerde] bovendien hinder van het feit dat andere aanbieders zich terughoudend opstellen tegenover [geïntimeerde] nu Mollie haar dienstverlening aan [geïntimeerde] heeft opgezegd omdat er naar de mening van Mollie een te hoog risico zou zijn van betrokkenheid bij witwassen en financieren van terrorisme. Hoewel Mollie een en ander bestrijdt acht het hof het bestaan van de door [geïntimeerde] gesignaleerde problemen niet onaannemelijk, zeker tegen de achtergrond van het feit dat zij – nadat bleek dat zij geen overeenstemming kon bereiken met Mollie – er pas per maart 2023 in is geslaagd een nieuwe payment service provider te vinden.

3.5.3. Reeds uit het hetgeen hiervoor onder 3.4.1 tot en met 3.4.3 is overwogen volgt dat niet valt aan te nemen dat Mollie, gegeven de omstandigheden, een voldoende legitiem belang had bij beëindiging van de relatie op de in de (standaard) gebruiksovereenkomst bedongen relatief korte termijn. Mollie heeft ter zitting in hoger beroep nog gewezen op de kosten die verbonden zijn aan het doorlopend monitoren van de financiële transacties van klanten, maar heeft deze kosten wat [geïntimeerde] betreft niet concreet onderbouwd laat staan voldoende aannemelijk gemaakt dat haar dienstverlening daardoor niet op rendabele wijze zou kunnen plaatsvinden.