6 nov 2024
Minister onvoldoende motivatie gegeven voor afwijzing inzageverzoek FSV
Rb. Rotterdam 6 november 2024, IT 4688; ECLI:NL:RBROT:2024:10919 (Eiseres tegen minister van Financiën) Eiseres heeft de minister verzocht om inzage in haar persoonsgegevens in FSV. De minister heeft dit verzoek aangemerkt als een AVG-verzoek en heeft het afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, en dit bezwaar is gegrond verklaard door de minister. Daarbij heeft hij gesteld dat gegevens in principe moeten worden verstrekt bij een inzageverzoek, maar dat er in dit geval sprake is van een uitzonderingsgrond waardoor hij heeft afgezien van inzage in een aantal gegevens. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank stelt dat de AVG wel mogelijkheden biedt om individuele verzoeken af te wijzen, maar alleen als dit strikt noodzakelijk is. Hierbij moet rekening worden gehouden met de belangen die in de AVG zijn vastgelegd. De rechtbank acht dat de minister in zijn oordeel onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij het inzageverzoek van eiseres heeft geweigerd. Tijdens de zitting heeft de minister alsnog een motivering gegeven voor de weigering, namelijk dat het verzoek is afgewezen ter waarborging van de rechten en vrijheden van anderen. De rechtbank acht deze motivering in dit geval echter nog steeds onvoldoende. Na zelf kennis te hebben genomen van de gegevens acht de rechtbank het begrijpelijk dat de minister de gegevens niet kan verstrekken, maar stelt zij dat deze weigering wel nader gemotiveerd had moeten worden. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Daarnaast heeft eiseres schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn geëist. De rechtbank heeft deze toegewezen en geoordeeld dat de overschrijding aan haar is toe te rekenen, waardoor de schadevergoeding ten laste komt van de Staat.
9. Met het bestreden besluit heeft de minister aan eiseres inzage in persoonsgegevens geweigerd met als motivering slechts een algemene verwijzing naar artikel 23 van de AVG en artikel 41 van de UAVG. Na kennisneming van de geweigerde gegevens is de rechtbank van oordeel dat zich niet de situatie voordoet dat alleen al het geven van een meer specifieke motivering naar één van de onderdelen van artikel 41, eerste lid, UAVG afbreuk doet aan het doel van de beperking. In zoverre kon de minister dan ook geen beroep doen op artikel 41, tweede lid onder h van de UAVG. Dat betekent dat de minister gehouden was meer toegespitst naar de weigeringsgronden genoemd in artikel 41, eerste lid te motiveren waarom inzage moet worden geweigerd.
10. De minister heeft dat gedaan door op de zitting als motivering te geven dat inzage is geweigerd ter waarborging van de bescherming van de rechten of vrijheden van anderen (artikel 41, eerste lid onder i, van de UAVG).
In de betreffende registratie in de FSV staan volgens de minister onder meer persoonsgegevens van anderen vermeld. Hiermee bestaat de motivering van de weigering van de inzage nog steeds slechts uit de verwijzing naar onderdeel van een wetsartikel. Dit acht de rechtbank als motivering in dit geval onvoldoende. De rechtbank acht het na kennisneming van de gegevens voorstelbaar dat de minister deze gegevens niet kan verstrekken op grond van de AVG, maar ziet niet in dat dit gelet op de aard van de geregistreerde gegevens door de minister niet nader kan worden gemotiveerd. De minister heeft geen of onvoldoende inzicht gegeven in de belangen die aan zijn zijde spelen in het kader van de weigering op de i-grond. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat eiseres het niet delen van gegevens van anderen op grond van de privacy van anderen niet betwist. De beroepsgrond van eiseres, dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, slaagt.