Gepubliceerd op dinsdag 5 maart 2024
IT 4732
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ||
23 jan 2024
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 jan 2024, IT 4732; ECLI:NL:GHSHE:2024:137 (Interconnect tegen X), https://itenrecht.nl/artikelen/meer-werkgeheugen-gebruikt-dan-contractueel-toegestaan

Meer werkgeheugen gebruikt dan contractueel toegestaan

Hof 's-Hertogenbosch 23 januari 2024, IT 4732; ECLI:NL:GHSHE:2024:137 (Interconnect tegen X) In 2016 hebben Interconnect en X een aanvulling op een eerdere overeenkomst uit 2014 ondertekend, waarbij X overging van een shared multi-site omgeving naar een dedicated multi-site omgeving. Volgens Interconnect was afgesproken dat X 2.229 GB RAM direct mocht gebruiken en 1.494 GB RAM als reserve had, met daarnaast 3.723 GB RAM als uitwijkcapaciteit bij calamiteiten. X stelt dat zij recht had op het gebruik van in totaal 7.446 GB RAM, verdeeld over twee datacenters, zonder extra kosten. Dit verschil in interpretatie heeft geleid tot een geschil over de vraag of X meer werkgeheugen heeft gebruikt dan contractueel was toegestaan en of zij daarvoor extra kosten verschuldigd is. Interconnect vordert betaling voor het vermeende extra gebruik van werkgeheugen, terwijl X betwist dat zij meer dan de overeengekomen hoeveelheid heeft gebruikt en stelt dat zij geen extra kosten verschuldigd is.

Het hof oordeelt dat X niet slaagt in het leveren van tegenbewijs tegen de door Interconnect voorgestane uitleg van de overeenkomst. Het hof concludeert dat de overeenkomst van 2016 duidelijk maakt dat X slechts 2.229 GB RAM direct mag gebruiken en 1.494 GB RAM als reserve heeft, met daarnaast 3.723 GB RAM als uitwijkcapaciteit bij calamiteiten. Het hof verwerpt de stelling van X dat zij recht heeft op het gebruik van in totaal 7.446 GB RAM zonder extra kosten. Het hof benadrukt dat de aanvullende overeenkomst van 2016 niet impliceert dat X de volledige 7.446 GB RAM mag gebruiken voor dagelijks gebruik. Het hof wijst erop dat de verklaringen van de door X voorgebrachte getuigen en de overgelegde stukken geen zodanig ander licht werpen op de overeenkomst dat de door Interconnect voorgestane uitleg moet worden betwijfeld. Daarom blijft het hof bij zijn eerdere oordeel dat X meer werkgeheugen heeft gebruikt dan contractueel was toegestaan en dat zij daarvoor extra kosten verschuldigd is.

6.7.5. Naar het oordeel van het hof volgt uit dit op 18 mei 2016 ondertekende formulier (voldoende) duidelijk dat:

(i) de VPC van [X B.V.] op grond van het ondertekende formulier zou worden overgezet (“gemigreerd”) van multi-site cluster 1 naar multi-site cluster 2;

(ii) de multi-site cluster 2 dedicated zou worden gemaakt, zodat [X B.V.] de beschikking zou hebben over meer rechten, waaronder het toepassen van zogeheten affinity rules;

(iii) de multi-site cluster 2 (slechts) over 3.723 GB RAM beschikte, en dat [X B.V.] daarvan toen maar 2.229 GB RAM gebruikte, zodat nog 1.494 GB RAM voor gebruik resteerde die [X B.V.] op grond van de voor gebruik van een dedicated omgeving geldende voorwaarden ‘Powered-Off’ diende af te nemen;

(iv) als [X B.V.] extra geheugen nodig zou hebben, dat door Interconnect na aanvraag door [X B.V.] aan de zogenoemde resource pool zou kunnen worden toegevoegd, waarna het ”Powered-On” geheugen met het aangevraagde en beschikbaar gestelde extra geheugen zal stijgen en het Powered-Off geheugen daarmee zal dalen.

Daarbij worden in de context van multi-site cluster 2 – waar de VPC van [X B.V.] naartoe is gemigreerd en die voor haar dedicated is gemaakt – over geen andere hoeveelheden werkgeheugen gesproken dan 2.229 GB RAM als tot dan door [X B.V.] ‘Powered-On’ (daadwerkelijk) ‘afgenomen’ (gebruikt) werkgeheugen, 1.494 GB RAM ‘Powered-Off’ (beschikbaar, maar nog niet gebruikt) werkgeheugen, en 3.723 GB RAM als het totale werkgeheugen waarover multi-site cluster 2 beschikt. Over een totaal aan voor [X B.V.] bestemd werkgeheugen van 7.446 GB RAM wordt in dit op 18 mei 2016 ondertekende formulier niet gesproken, zodat niet valt in te zien hoe [X B.V.] hierop meent te kunnen baseren dat zij met het formulier van 18 mei 2016 voor in totaal 7.446 GB RAM aan werkgeheugen heeft gecontracteerd.

6.8.11. De verklaringen van de door [X B.V.] voorgebrachte getuigen voor het toestaan door Interconnect van haar actieve gebruik van de volledige 7.446 GB RAM overtuigen dus niet. Kort samengevat komen die erop neer dat het technisch mogelijk was om de volledige 7.446 GB RAM te gebruiken, en dat het daarom dus mocht. De getuigen hebben niet onderbouwd op welke gronden [X B.V.] uit de gesloten overeenkomst redelijkerwijs heeft kunnen en mogen begrijpen dat de met Interconnect gesloten aanvullende overeenkomst inhield dat de uitwijk-functie bij calamiteiten van het ene datacenter ten opzichte van het andere (zoals voortvloeit uit de multisite overeenkomst) met het dedicated maken van de omgeving was vervallen. Niet is gesteld dat partijen hierover gesproken hebben, noch waar dit in de overeenkomst te lezen valt (anders dan door het gebruik van het begrip affinity rules, waaruit het vervallen van die uitwijk-functie niet blijkt). 

6.8.12. Het voorgaande wordt naar het oordeel van het hof niet anders door wat [X B.V.] betoogt over die zogeheten “affinity rules”, te meer nu in contra-enquête over de term affinity rules door [getuige 6] is verklaard dat hiermee (slechts) is bedoeld dat een omgeving zo kan worden ingesteld dat men er zeker van is dat bepaalde virtuele computers niet (anti-affinity) of juist wel (affinity) op dezelfde fysieke computer draaien. Die uitleg vloeit in essentie ook voort uit de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 3] . Dat [X B.V.] op grond van de per 18 mei 2016 verkregen affinity rules het recht had om actief op beide locaties ( [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] ) te ‘draaien’ - en daarmee de beschikking had over in totaal 7.446 GB RAM aan daadwerkelijk te gebruiken werkgeheugen - staat in het op 18 mei 2016 ondertekende formulier niet te lezen, en berust daarmee louter op een eigen interpretatie van [X B.V.] . Daarmee is echter nog niet gezegd dat [X B.V.] in redelijkheid mocht menen dat die eigen interpretatie tussen partijen de vigerende was. Daarvoor zijn in het licht van de toepasselijke Haviltex-maatstaf dan bijkomende omstandigheden nodig die in de richting van de door [X B.V.] voorgestane interpretatie wijzen en waaruit volgt dat ook Interconnect redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit de tussen partijen geldende uitleg zou zijn. Van zulke omstandigheden is in het kader van de tegenbewijslevering echter niet althans onvoldoende gebleken.