Medirisk beroept zich op uitzondering artikel 2 sub a en artikel 43 sub e WBP
Hof Amsterdam 20 mei 2014, IT 1516 (appellant tegen Medirisk)
Wet bescherming persoonsgegevens. Inzage medisch rapport. Medirisk beschikt over stukken waarvan appellant de inzage wenst. Medirisk beroept zich op de uitzondering van artikel 2 sub a van de Wbp dan wel artikel 43 sub e van de Wbp en is van mening dat het hier gegevens betreft die zij niet aan appellant hoeft te verstrekken. In het tussenarrest van het hof is bepaald dat Medirisk de stukken aan appellant zal verstrekken waarvan zij zelf in haar overzicht van 13 juni 2013 heeft aangegeven dat zij bereid is ze aan appellant te verstrekken. Bij uitspraak van 20 mei 2014 vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank Utrecht en wijst het meer of anders door appellant verzochte af.
Uit het tussenarrest:
2.6 Met betrekking tot het memo van 28 december 2006 heeft Medirisk aangevoerd dat het eigen gedachten van de behandelaar over de haalbaarheid bevat. Medirisk heeft dit niet nader toegelicht. Medirisk, die zich (naar uit de brief van 13 juni 2013 valt af te leiden: enkel) beroept op artikel 43 sub e van de Wbp heeft niet gezegd waarom en in hoeverre het memo aan de medisch adviseur met een verzoek om overleg naar aanleiding van het rapport van [R] onder artikel 43 sub e van de Wbp valt.
Ten aanzien van het memo van 18 augustus 2011 heeft Medirisk aangevoerd dat het intern reserveringsbeleid betreft. Ook wat dit memo betreft heeft zij nagelaten te concretiseren waarom dat onder artikel 43 sub 3 van de Wbp zou vallen.
2.7 Met betrekking tot de overige stukken heeft Medirisk enkel gesteld dat zij deze gegevens niet behoeft te verstrekken, omdat de arts/het ziekenhuis en de verzekeraar het recht moeten hebben in beslotenheid te overleggen over de verdediging. Zij heeft die stelling niet (per stuk) nader geconcretiseerd. Medirisk doet ook daarmee een beroep op het bepaalde in artikel 43 sub e van de Wbp. In deze uitzonderingsbepaling ligt besloten dat Medirisk geen gegevens behoeft te verstrekken, indien dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van haarzelf of van de rechten en vrijheden van anderen. Medirisk heeft echter ongemotiveerd gesteld waarom de uitzondering van artikel 43 sub e van de Wbp op deze stukken van toepassing is. Een nadere motivering had wel op haar weg gelegen, nu de in dit artikel vervatte noodzakelijkheidseis en proportionaliteitseis, meebrengen dat Medirisk zich nietzonder meer op deze uitzonderingsgrond kan beroepen en in het kader van artikel 43 sub e van de Wbp een belangafweging dient plaats te vinden. Een oordeel over de mate waarin aan het noodzakelijkheidscriterium is voldaan, vergt een inhoudelijke toetsing, waarbij er telkens sprake dient te zijn van een concrete en op de specifieke omstandigheden van het geval gebaseerde belangenafweging.
Naar het oordeel van het hof is, mede bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing, ten aanzien van voormelde stukken onvoldoende onderbouwd dat deze stukken onder de uitzondering van artikel 43 sub e van de Wbp vallen. Dit klemt temeer nu het grotendeels gegevens betreft die afkomstig zijn van, dan wel gericht zijn aan, het ziekenhuis, waar [appellant] onder behandeling is geweest. Het belang van [appellant] bij verstrekking van deze informatie, die hij niet op andere wijze kan verkrijgen, is groot, omdat [appellant] uitsluitend op deze wijze inzicht kan verkrijgen in de medische gegevens die ten aanzien van hem bij Medirisk zijn verwerkt.
2.8 De overige stukken, waarvan Medirisk verstrekking aan [appellant] weigert, betreffen correspondentie met de advocaten van Medirisk, dan wel verzending van kopieën van deze correspondentie aan het OLVG.
Naar het oordeel van het hof doet Medirisk ten aanzien van deze stukken met succes een beroep op de uitzonderingsbepaling van artikel 43 sub e Wbp. Nu het hier correspondentie betreft van en aan de advocaten, dan wel het zenden van kopieën daarvan aan het OLVG, geldt daarvoor dat zodanig voor de hand ligt dat weigering van het overleggen van deze stukken noodzakelijk is teneinde de vrijheid van ongestoorde gedachtewisseling van Medirisk met haar advocaten te kunnen waarborgen, dat het op de weg van [appellant] had gelegen op dit punt gemotiveerd te betwisten waarom die stukken niet onder de uitzonderingsbepaling vallen. Nu [appellant] dat heeft nagelaten gaat het hof uit van een terecht beroep op artikel 43 sub e van de Wbp, zodat Medirisk die stukken niet (in kopie) aan [appellant] behoeft te verstrekken.
2.10 Indien en voor zover Medirisk betoogt dat overlegging van de correspondentie die Medirisk met het OLVG heeft gevoerd meebrengt dat haar recht op verdediging, dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM, op onevenredige wijze zou worden geschaad en dat er geen sprake is van strijd met de beginselen van fair trial en equality of arms, faalt dit betoog. Het onderhavige geschil betreft immers een verzoek tot verstrekking van persoonsgegevens en in dat kader speelt de vraag of de in artikel 6 EVRM genoemde beginselen meebrengen dat Medirisk zich in een aansprakelijkheidsprocedure behoorlijk kan verweren, een ondergeschikte rol. De wetgever heeft in artikel 43 sub e Wbp een eigen beoordelingskader geschapen, waarbinnen deze afweging kan plaatsvinden.
Het enkele feit dat toewijzing van het verzoek van [appellant] ten aanzien van de onder 2.5 vermelde gegevens er toe zou kunnen leiden dat [appellant] zijn rechtspositie jegens Medirisk kan verbeteren en aldus misbruik zou maken van recht, vormt onvoldoende reden om te oordelen dat afwijzing van het verzoek tot het overleggen van deze gegevens noodzakelijk is in het belang van de bescherming van Medirisk of van de rechten en vrijheden van anderen, zoals vereist in artikel 43 sub e Wbp.
Medirisk heeft daarnaast aangevoerd dat [appellant] andere wegen ter beschikking staan om aan de gewenste gegevens te komen. Gelet op het in artikel 43 sub e Wbp vermelde noodzakelijkheidscriterium en de in dat kader te verrichten belangenafweging kan weliswaar een rol spelen dat [appellant] ook andere (rechts)middelen ter beschikking staan om haar procespositie in te schatten en zo mogelijk te verbeteren; dat [appellant] op die wijze ook daadwerkelijk over de thans aan de orde zijnde gegevens kan beschikken, heeft Medirisk echter niet geconcretiseerd. Het door Medirisk genoemde voorlopige deskundigenbericht en een voorlopig getuigenverhoor hebben immers een ander doel en leiden niet tot inzicht in en verstrekking van de hier aan de orde zijnde gegevens.
Medirisk heeft verder weliswaar gesteld, maar niet nader onderbouwd, dat er sprake is van disproportionaliteit tussen het belang van [appellant] en de benodigde werkzaamheden om aan het verzoek te voldoen. Zoals overwogen in de tussenbeschikking, vormt de enkele administratieve belasting in dit kader onvoldoende aanleiding om het verzoek af te wijzen.
Voor het overige geldt hetgeen het hof onder 4.5 in zijn tussenbeschikking heeft overwogen ten aanzien van het rapport van dr. [X] evenzeer, ten aanzien van deze stukken.
2.6 Medirisk heeft het hof nog verzocht om terug te komen op het oordeel dat zij onvoldoende heeft onderbouwd waarom bepaalde stukken niet aan [appellant] zouden moeten worden verstrekt. Medirisk heeft in haar akte echter evenmin een nadere onderbouwing gegeven voor haar betoog dat de uitzondering van artikel 2 en/of artikel 43 Wbp van toepassing zou zijn op de stukken die zij niet aan [appellant] wenste te verstrekken. Reeds om die reden komt het hof niet op zijn beslissing in de beschikking van 4 maart 2014 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen terug.
Ook voor het overige ziet het hof geen aanleiding om op deze beslissing terug te komen, nu het Medirisk genoegzaam duidelijk kon zijn dat het op haar weg lag om deugdelijk te onderbouwen waarom zij de verzochte stukken niet aan [appellant] wenste te verstrekken en meer in het bijzonder waarom op die stukken de uitzonderingsbepaling van artikel 43 sub 3 van de Wbp van toepassing zou zijn.