28 mei 2021
Maatschappelijk belang BKR-registratie prevaleert boven belang verzoeker
Rechtbank Overijssel 28 mei 2021, IT 3538; ECLI:NL:RBOVE:2021:2147 (Verzoeker tegen ABN Amro) Het verzoek om een negatieve BKR-registratie te verwijderen is door ABN Amro afgewezen. Verzoeker vraagt nu de rechtbank om verwijdering te bevelen op grond van artikel 35 lid 1 Uitvoeringswet AVG. Verzoeker voert aan dat hij graag een hypotheek wil en dat dit zwaarwegende belang verwijdering van de registratie rechtvaardigt. ABN Amro heeft gewezen op het maatschappelijke belang van accurate, correcte en waarheidsgetrouwe informatie voor kredietverleners. De rechtbank weegt deze belangen af en komt tot de conclusie dat het maatschappelijk belang zwaarder weegt. Los van de vraag of er sprake is van een noodzaak om een hypotheek te verkijgen, speelt mee dat verzoeker niet eerlijk is geweest over zijn financiële situatie. Het BKR-systeem heeft volgens de rechtbank juist het doel om kredietverstrekkers te behoeden voor "kredietnemers met een betalingsmoraal als die [verzoeker] aan de dag heeft gelegd."
3.14. De rechtbank volgt [verzoeker] niet in dat standpunt. Daargelaten of de wens of noodzaak om een woning te kopen op zichzelf al een voldoende belang kan inhouden dat moet prevaleren boven het belang van een BKR-registratie, is de rechtbank van oordeel dat dit in dit geval zeker niet het geval moet zijn. Hierbij neemt zij uitdrukkelijk mede in aanmerking hetgeen in aanloop naar de mondelinge behandeling is gebleken aan feiten en omstandigheden uit het persoonlijk relaas en de verklaringen van [verzoeker] ter zitting, waaraan – hoe openhartig ook naar voren gebracht – naar haar oordeel niet voorbij kan worden gegaan in het licht van het voorliggende verzoek.
3.15. Uit de stukken blijkt reeds genoegzaam dat [verzoeker] stelselmatig verzoeken om in verband met de (voortzetting van de) aflossingsregeling door middel van toegezonden formulieren concrete informatie te verstrekken over zijn inkomenssituatie naast zich heeft neergelegd. Hij heeft daarbij volstaan met algemene reacties over zijn inkomsten. Weliswaar heeft [verzoeker] wel steeds aflossingen verricht en die op enig moment op eigen initiatief verhoogd, maar dit neemt niet weg dat alles er op wijst dat hij niet open is geweest of heeft willen zijn jegens de schuldeiser ter zake van zijn inkomenssituatie en/of aflossingscapaciteit. Voor deze overweging neemt de rechtbank bovendien en in het bijzonder in ogenschouw dat [verzoeker] tijdens de aflossingsperiode in 2019 een caravan van € 20.000,00 heeft aangeschaft. Dat, zoals ter zitting verklaard, deze aanschaf grotendeels zou zijn betaald door zijn vriendin, heeft [verzoeker] niet onderbouwd.
Voorts acht de rechtbank een bevestiging van het voorgaande erin gelegen dat is gebleken dat [verzoeker] bij de schuldeiser heeft aangedrongen op een finale kwijting van de schuld onder aanvoering van onjuiste feiten; de mededeling dat hij de aflossingsregeling niet meer kan nakomen – hetgeen hij, in zijn woorden, “heeft gegooid op Corona” - en het voorhouden van een aanbod van financiële hulp van zijn vader. Met het verzoek beoogde [verzoeker] naar eigen zeggen feitelijk een onderhandelingspositie te creëren van waaruit hij een “korting” op de schuld zou verkrijgen in de vorm van betaling van een bedrag ter finale aflossing tegen algehele kwijting. Hij is daarin geslaagd en heeft zo een afboeking van meer dan € 4.000,00 door de schuldeiser bewerkstelligd. Dit terwijl hij achteraf heeft verklaard zelf over geld c.q. “geld van zijn te hulp geschoten vader” te hebben beschikt, maar dat niet voor de schuld wilde aanwenden.
De afboeking was derhalve niet nodig geweest, hetgeen [verzoeker] heeft bevestigd met de vermelding dat hij niet om een finale regeling gevraagd zou hebben met kennis van de desbetreffende registratie. Of onwetendheid hier een rol heeft gespeeld moet overigens worden betwijfeld aangezien [verzoeker] zelf als incassomedewerker debiteurenbeheer heeft gewerkt. De gevraagde kwijting is dus door [verzoeker] met leugens onderbouwd verkregen.