Gepubliceerd op donderdag 6 februari 2020
IT 3028
Rechtbank ||
5 feb 2020
Rechtbank 5 feb 2020, IT 3028; ECLI:NL:RBDHA:2020:865 (NJCM c.s. tegen de Staat), https://itenrecht.nl/artikelen/inzet-syri-in-strijd-met-hoger-recht

Inzet SyRI in strijd met hoger recht

Rechtbank Den Haag 5 februari 2020, IEF 18998, IT 3028; ECLI:NL:RBDHA:2020:865 (NJCM c.s. tegen de Staat) NJCM c.s. is een coalitie van maatschappelijke organisaties en twee natuurlijke personen en tevens eiser in deze zaak. Het Systeem Risicoindicatie (hierna: SyRI) is een wettelijk instrument dat de overheid gebruikt ter voorkoming en bestrijding van fraude op het terrein van de sociale zekerheid en inkomensafhankelijke regelingen, de belasting- en premieheffing en de arbeidswetten. Het gaat volgens de wetgever om technische infrastructuur en de bijbehorende procedures waarmee in een beveiligde omgeving anoniem data kunnen worden gekoppeld en geanalyseerd, zodat risicomeldingen kunnen worden gegenereerd.

NJCM c.s. meent dat met SyRI inbreuk wordt gemaakt op mensenrechten en beoogt daarom een ‘halt’ toe te roepen aan het gebruik van het instrument. Verder maakt de SyRI-wetgeving volgens eisers een ongeoorloofde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder het recht op respect voor het privéleven. Zij achten de SyRI-wetgeving niet met voldoende waarborgen omgeven en vordert daarom dat de SyRI-wetgeving onverbindend wordt verklaard. De Staat voert echter in zijn verweer aan de SyRI-wetgeving uitgaat van objectieve criteria en procedurele en materiële waarborgen bevat. Misbruik wordt volgens hem hiermee voorkomen en de inbreuk op het privéleven wordt beperkt tot het strikt noodzakelijke.

Beoordeeld moet worden of sprake is van een inmenging die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van het economisch welzijn van het land. Er wordt geoordeeld dat de SyRI-wetgeving op zichzelf een voldoende zwaarwegende doelstelling nastreeft om inmenging in het privéleven te rechtvaardigen. Ook hoeft volgens de rechtbank in het belang van het economisch welzijn van Nederland naar maatstaven van artikel 8 lid 2 EVRM de daadwerkelijke effectiviteit van het instrument SyRI niet vast te staan om te voldoen aan de eis van een ‘pressing social need’. Dit betekent echter niet dat (de werking van) het gekozen instrument, namelijk SyRI, en de bijbehorende procedures en waarborgen die de wetgever voor de inzet ervan in de SyRI-wetgeving heeft opgenomen de persoonlijke levenssfeer gelet op artikel 8 lid 2 EVRM voldoende eerbiedigt.

In het licht van de doelen die de SyRI-wetgeving nastreeft wordt de inhoud van de SyRI-wetgeving afgewogen tegen de inbreuk op het privéleven die de SyRI-wetgeving oplevert. Het transparantiebeginsel, het doelbindingsbeginsel en het beginsel van dataminimalisatie, fundamentele beginselen van gegevensbescherming in aanmerking genomen, wordt de SyRI-wetgeving onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar geacht voor de conclusie dat de inmenging die de inzet van SyRI in het recht op respect voor het privéleven mee kan brengen noodzakelijk, evenredig en proportioneel is in verhouding tot de doelen die de wetgeving dient. Hiermee stuit SyRI dus af op de 'fair balance' die er moet bestaan in het kader van artikel 8 lid 2 EVRM.

6.77. NJCM c.s. wijst in dit verband op wat zij het werkelijke probleem noemt, namelijk de toegang aan de poort. Dit probleem is wat haar betreft alleen te ondervangen door zwaardere eisen te stellen aan de aantoonplicht van aanvragen om opsporing achteraf te voorkomen. Daargelaten het nut en de noodzaak van verbetering van controle van aanvragen, heeft NJCM c.s. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten gesteld waaruit kan volgen dat met die controle de doelstelling die de SyRI-wetgeving nastreeft zodanig wordt ondervangen dat niet gesproken kan worden van een ‘pressing social need’ voor de SyRI-wetgeving en reeds daarom sprake is van onverbindende wetgeving. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt ook niet dat de daadwerkelijke effectiviteit van het instrument SyRI in het belang van het economisch welzijn van Nederland naar de maatstaven van artikel 8 lid 2 EVRM vooraf moet vast te staan om te voldoen aan de eis van een ‘pressing social need’, anders dan NJCM c.s. suggereert. Van een ongeschikt of een a priori onevenredig instrument in het licht van de doelen die ermee worden gediend, is geen sprake.

6.86. De wetgever heeft zich bij de totstandkoming van de SyRI-wetgeving rekenschap gegeven van artikel 8 EVRM en het recht op respect voor het privéleven dat het EVRM beschermt. Anders dan de Staat, is de rechtbank van oordeel dat de in de wetgeving getroffen waarborgen met het oog op de bescherming van het privéleven van degene van wie de gegevens in SyRI kunnen worden verwerkt, onvoldoende zijn. In aanmerking genomen het transparantiebeginsel, het doelbindingsbeginsel en het beginsel van dataminimalisatie, fundamentele beginselen van gegevensbescherming, acht de rechtbank de SyRI-wetgeving onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar voor de conclusie dat de inmenging die de inzet van SyRI in het recht op respect voor het privéleven mee kan brengen noodzakelijk, evenredig en proportioneel is in verhouding tot de doelen die de wetgeving dient. Zij acht daarvoor de volgende omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van belang.