19 mrt 2021
Kopieer citeerwijze ||
Eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inzagerecht dient beperkt te blijven tot eigen persoonsgegevens
Rechtbank Rotterdam 19 maart 2021, IT 3453, ECLI:NL:RBROT:2021:2305 (Eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid) Eiser heeft aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzocht om informatie over de verwerking van zijn persoonsgegevens op grond van de AVG. De staatssecretaris heeft hiervan een overzicht aan eiser verstrekt, maar eiser is van mening dat hier geen achterliggende informatie in te vinden is. Hij stelt dat de staatssecretaris in strijd handelt met de AVG omdat hij hier wel recht op zou moeten hebben. De rechtbank oordeelt dat het inzagerecht beperkt is tot persoonsgegevens die alleen de betrokkene zelf betreffen en dat dat precies is wat de staatssecretaris aan eiser heeft verstrekt. Hiermee verwerpt zij het beroep van eiser.
5.1. De rechtbank stelt voorop dat het inzagerecht op grond van artikel 15 van de AVG is beperkt tot persoonsgegevens die de betrokkene betreffen. De uitleg van het begrip ‘persoonsgegevens’ is dus bepalend voor de reikwijdte van het inzagerecht. Door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) en de Hoge Raad wordt een ruime uitleg aan het begrip “persoonsgegeven” gegeven. Het Hof heeft in zijn arrest van 20 december 2017 in de zaak C-434/16, P. Nowak, (ECLI:EU:C:2017:994), overwogen dat het begrip persoonsgegevens zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie die de betrokkene betreft. Van dat laatste is sprake als de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder middels het document ‘[bestandsnaam ]’ aan eiser de informatie heeft verstrekt waarop hij ingevolge de AVG recht heeft. Dat wil zeggen dat eiser de beschikking heeft gekregen over een overzicht, in begrijpelijke vorm, van alle hem betreffende persoonsgegevens die zijn verwerkt. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:352, r.o. 7), dient degene die stelt dat er méér persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens dienen te zijn. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn. In dat kader is relevant dat de rechtbank bij uitspraak van heden, zaaknummer ROT 19/5030, heeft geoordeeld dat de Minister van Buitenlandse Zaken moet worden aangemerkt als ‘verwerkingsverantwoordelijke’ in de zin van de AVG voor wat betreft de verwerking van de persoonsgegevens van eiser door de Nederlandse ambassade in Baku. Voor zover eiser inzage wil in de persoonsgegevens die door de Nederlandse ambassade in Baku van hem zijn verwerkt, heeft verweerder reeds daarom kunnen volstaan met het standpunt dat hij niet over die informatie beschikt. Ook voor het overige is de mededeling van verweerder dat er niet meer persoonsgegevens bij hem aanwezig zijn, dan de gegevens die zijn opgenomen in het verwerkingsoverzicht, naar het oordeel van de rechtbank niet ongeloofwaardig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens dienen te zijn. In dat kader merkt de rechtbank op dat, zoals zij hiervoor al voorop heeft gesteld, het inzagerecht betrekking heeft op de persoonsgegevens die eiser zelf betreffen. Voor zover eiser heeft gesteld dat de persoonsgegevens van zijn vader en moeder ook op hem betrekking hebben, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verstrekte verwerkingsoverzicht van verweerder ten aanzien van zijn persoonsgegevens onvolledig is en dat hij aan de hand van de verstrekte informatie niet in staat is om te controleren of zijn persoonsgegevens juist en rechtmatig zijn verwerkt. De stellingen van eiser dat verweerder over meer dossierstukken beschikt, dat de namen van zijn moeder niet voorkomen in het document en dat de informatie die door verweerder is verstrekt niet overeenkomt met de in dit dossier bekende feiten, acht de rechtbank daartoe niet afdoende