20 okt 2022
HvJ EU: verwerking persoonsgegevens bij verkiezingen
HvJ EU 20 oktober 2022, IT 4139; ECLI:EU:C:2022:813 (CBP en CKC tegen Koalitsia) Bij besluit van de CBP van 28 januari 2021 en bij besluit van de CKC van 8 februari 2021 zijn litigieuze richtsnoeren vastgesteld. Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door middel van video-opnamen in het kader van het verkiezingsproces, wordt in deze litigieuze richtsnoeren bepaald dat deze verwerking tot doel heeft de transparantie, de objectiviteit en de legitimiteit van het verkiezingsproces, de gelijke behandeling van de actoren in dat proces, de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie te waarborgen. De media mogen alleen bij de opening en de sluiting van de verkiezingsdag, de bekendmaking van de uitslag van de stemming en de uitreiking van de volgnummers van de stembiljetten, persoonsgegevens door middel van video-opnamen verwerken. De Koalitsia heeft de wettigheid van deze richtsnoeren aangevochten. De zaak komt uiteindelijk bij de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije), die een zestal prejudiciële vragen stelt over de uitleg van artikel 2 lid 2 onder a, artikel 6, lid 1 onder e, en artikel 58 van verordening (EU) 2016/679.
Het Hof verklaart voor recht dat artikel 2 lid 2 onder a verordening (EU) 2016/679 aldus moet worden uitgelegd dat de verwerking van persoonsgegevens in de context van de organisatie van verkiezingen in een lidstaat, niet van de werkingssfeer van die verordening is uitgesloten. Artikel 6, lid 1 onder e, en artikel 58 van verordening (EU) 2016/679 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een bestuursbesluit met algemene strekking vaststellen waarbij de mogelijkheid om tijdens de verkiezingen in die lidstaat video-opnamen te maken van het tellen van de stemmen in de stembureaus wordt beperkt of, in voorkomend geval, wordt uitgesloten.
38. Enkel de verwerking van persoonsgegevens die plaatsvond in het kader van uitdrukkelijk in artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46 vermelde specifieke activiteiten van staten of overheidsinstanties, of die plaatsvond in het kader van activiteiten die in dezelfde categorie konden worden ondergebracht, was van de werkingssfeer van die richtlijn uitgesloten [arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 65 en aangehaalde rechtspraak].
39. Artikel 2, lid 2, onder a), AVG, gelezen in het licht van overweging 16 van deze verordening, heeft dan ook enkel tot doel de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties in het kader van activiteiten die ertoe strekken de nationale veiligheid te beschermen of in het kader van activiteiten die in dezelfde categorie kunnen worden ondergebracht, van de werkingssfeer van die verordening uit te sluiten, zodat het feit dat een activiteit kenmerkend is voor de staat of voor een overheidsinstantie, op zichzelf niet volstaat opdat die uitzondering automatisch op die activiteit van toepassing is [arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 66 en aangehaalde rechtspraak].
40. De in artikel 2, lid 2, onder a), AVG bedoelde activiteiten die ertoe strekken de nationale veiligheid te beschermen, bestrijken met name de activiteiten die tot doel hebben de essentiële functies van de staat en de fundamentele belangen van de samenleving te beschermen [arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 67 en aangehaalde rechtspraak].
41. Met activiteiten die verband houden met de organisatie van verkiezingen in een lidstaat wordt een dergelijke doelstelling niet nagestreefd. Deze activiteiten kunnen bijgevolg niet worden ondergebracht in de categorie van de in artikel 2, lid 2, onder a), AVG bedoelde activiteiten die tot doel hebben de nationale veiligheid te beschermen.
42. In het licht van het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 2, onder a), AVG aldus moet worden uitgelegd dat de verwerking van persoonsgegevens in de context van de organisatie van verkiezingen in een lidstaat niet van de werkingssfeer van die verordening is uitgesloten.
51. In het onderhavige geval lijkt de verwijzende rechter in het kader van zijn vijfde vraag van oordeel te zijn dat sommige van de actoren die in de stembureaus aanwezig zijn tijdens het tellen van de stemmen, een taak van algemeen belang in de zin van artikel 6, lid 1, onder e), AVG zouden kunnen vervullen.
52. In dit verband moet worden benadrukt dat de rechtmatige verwerking van persoonsgegevens door dergelijke actoren op basis van artikel 6, lid 1, onder e), AVG niet alleen veronderstelt dat zij kunnen worden geacht een taak van algemeen belang te vervullen, maar ook dat de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitoefening van een dergelijke taak een rechtsgrond heeft als bedoeld in artikel 6, lid 3, van die verordening.
53. Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen terecht heeft opgemerkt, lijken de door de bevoegde Bulgaarse toezichthoudende autoriteiten vastgestelde litigieuze richtsnoeren niet een dergelijke rechtsgrond te vormen. Die richtsnoeren lijken veeleer een maatregel te vormen die de persoonsgegevens van personen die in de stembureaus aanwezig zijn beoogt te beschermen door de verwerking van die gegevens door middel van video-opnamen gedurende een specifieke fase van het verkiezingsproces, namelijk gedurende het tellen van de stemmen, te beperken voor vertegenwoordigers van de media en te verbieden voor andere actoren die in de stembureaus aanwezig zijn.
60. Krachtens artikel 85, lid 1, AVG brengen de lidstaten het recht op bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig deze verordening wettelijk in overeenstemming met het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, daaronder begrepen de verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden. Volgens artikel 85, lid 2, van die verordening stellen de lidstaten uitzonderingen of afwijkingen vast van bepaalde hoofdstukken van de AVG, waaronder hoofdstuk II, waarin artikel 6 AVG is opgenomen. Die uitzonderingen of afwijkingen moeten beperkt blijven tot wat noodzakelijk is om het recht op bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming te brengen met de vrijheid van meningsuiting en van informatie.
61. In het licht van het voorgaande moet op de derde tot en met de zesde vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, onder e), en artikel 58 AVG aldus moeten worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een administratieve handeling van algemene strekking vaststellen waarbij de mogelijkheid om tijdens de verkiezingen in die lidstaat video-opnamen te maken van het tellen van de stemmen in de stembureaus wordt beperkt of, in voorkomend geval, wordt uitgesloten.