Gepubliceerd op maandag 4 juli 2022
IT 3982
HvJ EU ||
16 jun 2022
HvJ EU 16 jun 2022, IT 3982; ECLI:EU:C:2022:478 (Sony tegen Europese Commissie ), https://itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-verklaart-besluit-van-europese-commissie-nietig

HvJ EU verklaart besluit van Europese Commissie nietig

HvJ EU 16 juni 2022, IT 3982, IEFbe 3483; ECLI:EU:C:2022:478 (Sony tegen Europese Commissie) Zie ook ECLI:EU:C:2022:480. De Europese Commissie heeft Sony te kennen gegeven dat zij inbreuk had gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-overeenkomst door deel te nemen aan een mededingingsregeling inzake optische diskdrives (odd’s). De commissie legde Sony hiervoor een geldboete op. Bij verzoekschrift heeft Sony vervolgens een beroep ingesteld. Dit beroep werd door het Gerecht volledig verworpen. Vervolgens verzoekt Sony het Hof om het bestreden arrest te vernietigen en het bedrag van de aan hen opgelegde geldboete te verlagen. Door het Hof wordt geoordeeld dat het besluit van de Commissie nietig wordt verklaard voor zover daarin vastgesteld is dat Sony artikel 101 en artikel 53 EER-overeenkomst heeft geschonden door deel te nemen aan afzonderlijke inbreuken. De Commissie had immers slechts vastgesteld dat Sony niet alleen had deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk maar ook aan meerdere afzonderlijke inbreuken. Het Hof oordeelt dan ook dat het Gerecht blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie had voldaan aan haar verplichting om het litigieuze besluit te motiveren. Wat betreft de geldboete heeft Sony niet aangetoond waarom de hoogte daarvan zodanig overdreven is dat geoordeeld zou moeten worden dat de geldboete onevenredig is. 

88 Hieruit volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie met haar vaststelling dat rekwirantes niet alleen hadden deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk maar ook aan meerdere afzonderlijke inbreuken, had voldaan aan haar verplichting om het litigieuze besluit te motiveren.

103 Bijgevolg kan niet worden gesteld dat het Gerecht, door naar een samenstel van aanwijzingen te verwijzen, zijn eigen motivering in de plaats heeft gesteld van de motivering die de Commissie in het litigieuze besluit heeft gegeven. Het heeft integendeel in essentie bevestigd dat de benadering van de Commissie, die erin bestond zich op een samenstel van aanwijzingen te baseren teneinde aan te tonen dat er sprake was van één enkele voortdurende inbreuk, in overeenstemming was met de rechtspraak over het bewijs van een inbreuk op artikel 101 VWEU.

162 Rekwirantes hebben niet aangetoond waarom de hoogte van de hun opgelegde geldboete zodanig overdreven is dat de geldboete onevenredig is.