Gepubliceerd op woensdag 21 juli 2021
IT 3597
Hoge Raad ||
16 jul 2021
Hoge Raad 16 jul 2021, IT 3597; ECLI:NL:HR:2021:1169 (Stichting De Rading tegen verweerder), https://itenrecht.nl/artikelen/hr-oordeel-hof-niet-onbegrijpelijk

HR: Oordeel hof niet onbegrijpelijk

HR 16 juli 2021, IT 3597; ECLI:NL:HR:2021:1169 (Stichting De Rading tegen verweerder) De Rading is een hulpverleningsinstelling die gespecialiseerde jeugdhulp verleent aan kinderen, jongeren en ouders. In 2013 is de dochter van verweerder onder toezicht gesteld en vervolgens bij de stichting terecht gekomen. De vader wil graag dat de stichting het dossier inhoudende het hulpverleningsplan en de aanvulling op het eindverslag op grond van de Jeugdwet verwijdert. Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld, dat de Rading het dossier dient te verwijderen [IT 2863]. Hiertegen is cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is en is van mening dat de Rading nog enkele extra passages uit het hulpverleningsplan dient te verwijderen. Ook hier gaat het om subjectieve passages. Al het overige kan volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden. 

4.1.2 Deze klacht slaagt voor zover het de door de vader als punt 8 aangeduide passage in het hulpverleningsplan betreft. In die passage wordt gesproken van “de hevige strijd die vader met haar [de moeder; Hoge Raad] voert”. Niet valt in te zien in welk opzicht deze passage afwijkt van de door de vader als punten 10 en 20 aangeduide passages in het hulpverleningsplan (weergegeven in de bestreden rov. 5.12), die naar het oordeel van het hof alleen een subjectief oordeel van de hulpverlener lijken te bevatten, zonder dat daarbij enige objectieve grondslag daarvoor wordt vermeld, en ten aanzien waarvan het hof het verzoek van de vader tot verwijdering heeft toegewezen.

4.1.3 De hiervoor in 4.1.1 weergegeven klacht faalt voor zover zij ziet op de door de vader als punten 6, 13 en 28 aangeduide passages in het hulpverleningsplan (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.14 en 3.18). Het oordeel van het hof dat deze passages feitelijke observaties bevatten, waarvan de vader niet of onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd waarom deze onjuist zijn of een objectieve grondslag ontberen, is – mede in het licht van de processtukken – niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.