Gepubliceerd op dinsdag 18 maart 2025
IT 4815
HvJ EU ||
27 feb 2025
HvJ EU 27 feb 2025, IT 4815; ECLI:EU:C:2025:126 (T-2 tegen Sloveense telecomautoriteit), https://itenrecht.nl/artikelen/hof-van-justitie-geen-verplichte-verlenging-van-radiospectrumrechten-uit-oude-vergunningen

Hof van Justitie: Geen verplichte verlenging van radiospectrumrechten uit oude vergunningen

HvJEU 27 februari 2025, IT 4815; ECLI:EU:C:2025:126 (T-2 tegen Sloveense telecomautoriteit). Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat artikel 49, leden 1 en 2, van richtlijn 2018/1972 (Europees wetboek voor elektronische communicatie) niet van toepassing is op individuele gebruiksrechten voor radiospectrum die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn zijn verleend, maar na die datum verstrijken. Het geschil draaide om het Sloveense telecombedrijf T-2, dat in 2006 een vergunning kreeg voor het gebruik van radiospectrum voor een periode van 15 jaar. In 2021 vroeg T-2 een verlenging van deze vergunning met vijf jaar, maar de Sloveense telecomautoriteit wees dit verzoek af. Volgens de nationale regelgeving kon een dergelijke vergunning niet worden verlengd tot meer dan 15 jaar. T-2 betoogde dat de weigering in strijd was met artikel 49 van richtlijn 2018/1972, dat een minimale looptijd van 15 jaar en een mogelijke verlenging voorschrijft om investeringszekerheid te bieden. De Sloveense rechter stelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de reikwijdte en rechtstreekse werking van deze bepaling.

Het Hof overwoog dat richtlijn 2018/1972 een geharmoniseerd regelgevingskader invoert voor elektronische communicatie, maar dat artikel 49 niet met terugwerkende kracht geldt. Dit betekent dat lidstaten niet verplicht zijn om oude vergunningen, die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn zijn verleend, automatisch te verlengen. Daarnaast benadrukte het Hof dat de richtlijn geen overgangsregeling bevat en dat een automatische verlenging van reeds verstreken vergunningen niet de bedoeling van de wetgever was. Het besluit van de Sloveense autoriteit om de verlenging te weigeren was daarom in lijn met het Unierecht. De Europese richtlijn verplicht lidstaten niet om bestaande radiospectrumvergunningen die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn zijn verleend, te verlengen. Hierdoor blijft de beslissing van de Sloveense telecomautoriteit om de vergunning van T-2 niet te verlengen in stand. De zaak wordt nu verder behandeld door de nationale rechter.

In die omstandigheden heeft de Upravno sodišče de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1)  Zijn de leden 1 en 2 van artikel 49 van [richtlijn 2018/1972] duidelijk, onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om particulieren in staat te stellen zich daarop te beroepen in procedures voor nationale administratieve en rechterlijke instanties?

2) Moeten de leden 1 en 2 van artikel 49 van [richtlijn 2018/1972] ook worden toegepast op de verlenging van individuele rechten van gebruik van het radiofrequentiespectrum die vóór de inwerkingtreding van [die richtlijn] zijn verleend, en welke algemene criteria gelden in dat geval om te bepalen of een individueel recht moet worden verlengd?

3) Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 5, lid 2, van [richtlijn 2002/20] of artikel 5, lid 2, vierde alinea, van [gewijzigde richtlijn 2002/20] dan worden toegepast om te beoordelen wat een passende duur is voor de individuele rechten van gebruik van het radiofrequentiespectrum die zijn verleend onder vigeur van [richtlijn 2002/20], in verband met de mogelijkheid van de verlenging van die rechten, en zijn deze bepalingen voldoende duidelijk, onvoorwaardelijk en nauwkeurig om op basis daarvan te kunnen beoordelen of de duur van een individueel recht van gebruik van het radiofrequentiespectrum passend is?

4) Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, aan de hand van welke criteria moet dan worden beoordeeld of de duur van een individueel recht van gebruik van het radiofrequentiespectrum passend is of moet worden verlengd?

5) Indien de eerste, de tweede of de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, moet er bij het besluit inzake verlenging dan rekening mee worden gehouden dat de nationale bepalingen die van kracht waren toen het gebruiksrecht verstreek, de mogelijkheid van verlenging na een geldigheidsduur van 15 jaar uitdrukkelijk uitsloten?