30 aug 2022
Gevorderde ontbinding niet toewijsbaar
Hof Den Bosch 30 augustus, IT 4042; ECLI:NL:GHSHE:2022:3007 (Liko tegen Syntess) Syntess houdt zich bezig met het ontwikkelen computersoftware en is een technisch adviesbureau. Liko exploiteert een koeltechnisch installatiebedrijf. Een van de belangrijkste werkzaamheden van Liko is het verrichten van service-, onderhouds- en storingswerkzaamheden waarbij zij gebruik maakt van zogenoemde werkbonnen. Het gaat hier om een beroep tegen het vonnis van 3 juni 2020. Bij tussenvonnis van 24 mei 2022 [IT 4041] werd Liko de mogelijkheid geboden zich uit te laten over de door Syntess aangevoerde punten. Syntess wil dat openstaande facturen nog door Liko betaald worden. Liko verlangt onder meer dat ontbinding dan wel vernietiging van de overeenkomsten 2013 en 2017. Het hof stelt vast dat een in het basissysteem in te passen digitalisering van de werkbonnen is pas in overeenkomst 2017 overeengekomen. Liko klaagt in dit geding over de digitale werkbonnen. Dit betreft dus hooguit een tekortkoming van Syntess in de nakoming van overeenkomst 2017.
Het hof meent dat Liko op grond van overeenkomst 2017 mocht verwachten dat de werkbronnen de eigenschappen bezitten die Liko heeft mogen verwachten. Het hof stelt echter ook vast dat Liko had moeten begrijpen dat Syntess de op te leveren werkbonnen zoveel mogelijk wilde aanpassen aan de wensen Liko, maar dat dit niet gemakkelijk zou zijn. Liko diende er rekening mee te houden dat zij haar eigen werkwijze wellicht zou moeten aanpassen. De bij Liko levende wensen waren duidelijk, maar door Syntess gedane toezeggingen hierover komen niet naar voren. Het hof is van oordeel dat de door Liko gevorderde ontbinding van overeenkomst 2017 dan ook niet toewijsbaar is. De conclusie van het hof is dat de grieven van Liko doel missen en dat de kantonrechter Liko terecht in het ongelijk heeft gesteld. Het hof bekrachtigt het vonnis van 3 juni 2020.
9.17.3. Voor een nadere concretisering en verduidelijking had Liko al aanleiding moeten zien, omdat Syntess haar verwachtingen op dat punt al in een vroeg stadium heeft proberen te temperen. Zo is voor de verwachtingen die Liko in dit verband vooraf redelijkerwijs mocht hebben, van belang dat Syntess blijkens haar aan Liko gezonden bezoekverslag al op 3 april 2017 heeft meegedeeld: “(…)
We hebben gezien dat een aantal processen zonder meer binnen het pakket reeds mogelijk zijn. Daarnaast zijn er manieren van werken die niet één op één via het pakket te verwerken zijn. Hiervoor moet de werkwijze worden aangepast op de mogelijkheden van Syntess Atrium. Zoals gezegd kan Syntess Atrium worden
aangepast op de wensen en behoefte van de klant, hiervoor kunnen wensen worden ingediend. Echter moet soms ook de werkwijze op het pakket afgestemd dient te worden.
[hof: Liko] heeft een uitgesproken mening over de wijze waarop het pakket in dienst moet staan voor de organisatie. (…)
De webwerkbon zelf biedt perspectief, maar ook hiervoor dienen diverse processen te worden aangepast. Zowel voor de monteur als op kantoor. Er zal gekeken moeten worden om een juiste middenweg te vinden in inrichting van het pakket. (…)
Het was een goed gesprek met nieuwe inzichten, waarbij mijn advies is om richting de toekomst te kijken naar mogelijkheden om processen meer in te richten volgens de visie van het Syntess Atrium pakket. Dit om 'maatwerkachtige" situaties te voorkomen. Het pakket werkt immers al bij vele (koel)technische bedrijven. (…)” (conclusie van antwoord in reconventie productie 18).
Reeds hieruit had Liko moeten opmaken dat Syntess de te leveren webwerkbon zo veel als mogelijk wilde aanpassen aan haar wensen, maar dat dit niet gemakkelijk zal zijn en dat Liko er ernstig rekening mee moet houden dat zij haar eigen werkwijze ook aan de mogelijkheden zal moeten aanpassen.
9.24. Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven van Liko doel missen en dat de kantonrechter Liko terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg (in conventie en in reconventie) heeft veroordeeld, zodat het hof het beroepen vonnis geheel zal bekrachtigen. Het hof zal in aanvulling daarop Liko veroordelen tot betaling aan Syntess van € 6.425,60 wegens [factuur 7] inclusief de als zodanig onweersproken contractuele rente tot en met 19 maart 2021 en buitengerechtelijke kosten, met contractuele rente vanaf 20 maart 2021.
Het hof zal de in beroep (overwegend) in het ongelijk gestelde Liko veroordelen in de proceskosten van het (principaal en incidenteel) hoger beroep en de door Syntess verlangde wettelijke rente en uitvoerbaarverklaring bij voorraad uitspreken, maar de door Syntess verlangde nakosten met wettelijke rente daarover niet afzonderlijk uitspreken omdat de veroordeling tot betaling van de proceskosten met rente al zo’n veroordeling omvat, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten vanwege de noodzakelijke betekening van de uitspraak is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening (HR 10 juni 2022 ECLI:NL:HR:2022:853).
Wat partijen verder nog aanvoeren, bevat geen (voldoende) concrete argumenten om anders te oordelen. Het hof beslist als volgt.